De Ontdekking van de Hemel

Er zijn verschillende redenen waarom ik het magnum opus van Harry Mulisch pas onlangs heb gelezen. De belangrijkste is ongetwijfeld dat ik destijds, kort na de Nederlandse literatuurlijst op het VWO, dermate getraumatiseerd was dat het vrijwillig consumeren van een Nederlands boek niet in aanmerking kwam. Welbeschouwd is het een wonder dat ik na het VWO überhaupt weer boeken ben gaan lezen. Een tweede reden is dat ik rond die tijd een belangstelling voor filosofie had ontwikkeld, van waaruit ik zelfs De Compositie van de Wereld was gaan lezen. Dat werk was dermate potsierlijk dat ik me allerminst geroepen voelde om de literaire tegenhanger ervan tot me te nemen.

En inderdaad, De Ontdekking van de Hemel is niet minder potsierlijk, maar het is een verhaal, een verzinsel. Niet de amateurfilosoof, maar de schrijver, de fantast, is hier aan het woord, en die schrijft wat hij zoal te verzinnen heeft redelijk leesbaar op. Je zult daarbij wel de betekenis die Mulisch toekent aan verschijnselen met een volstrekt toevallige samenhang in tijd of ruimte moeten kunnen velen, evenals de soms uiterst kromme schrijfstijl.

Dat Mulisch zo verschrikkelijk moeilijk zou schrijven kan ik niet beamen. Goed, hij pocht vaak met zijn kennis, maar dat is alleen in Nederland een zonde en voor mij allerminst. Ik vind zelfs dat hij tot de meest leesbare Nederlandse auteurs behoort. Niettemin heb ik vaak moeite met zijn stijl — niet in de laatste plaats met de adjectieven. Wat te denken van de magistrale eik op het landgoed of de magistrale schotels van de radiotelescopen? Hij bedoelt ongetwijfeld dat ze groot, indrukwekkend en in die zin geweldig zijn, maar zo kan ik het woord magistraal in dit verband niet lezen. Ik ken magistrale symfonieën, magistrale uitvoeringen van die symfonieën, magistrale schilderijen, bouwwerken, noem maar op. Ik ken zelfs magistrale boeken en De Ontdekking van de Hemel is daar helaas geen voorbeeld van. Wat te denken van het voluptueuze kussen waarop Quinten als peuter wordt geplaatst? Het lijkt me dat de kinderbescherming tegenwoordig voor minder gealarmeerd wordt.

Behalve de verbeeldingskracht wordt ook het taalgevoel van de lezer voortdurend op de proef gesteld. Zo staat het boek bol van de ‘tante Betje’-fouten. Het zijn er zo veel dat je steeds weer uit het verhaal valt omdat de zinnen zo krom zijn. “Na een tijdje stond hij op en ging naar de voorkamer.” Huh? Of Charivarius’ tante Betje ooit heeft bestaan weten we niet, maar dat Harry Mulisch echt bestaat lijdt weinig twijfel. Wat mij betreft noemen we die fout voortaan oom Harry.

In het begin is het verhaal aan de irritante kant. De twee protagonisten ontmoeten elkaar en beginnen elkaar te bestoken met allerlei schijnwijsheden en melige flauwiteiten. Dan voelen ze ineens een diepe zielsverwantschap. Als lezer sla je dan in paniek, want je vreest dat je een kleine 1000 pagina’s lang opgescheept zit met zulke onsympathieke en vervelende types. Dat valt alleszins mee. Via het Cuba en het Amsterdam van de jaren 60 komt de schrijver aardig op gang. Daarbij worden diverse Nederlandse kleinigheden treffend geschetst, zoals het verschil tussen het burgerlijk-calvinistische Den Haag en het ietwat frivolere Amsterdam waar het Nederlandse aftreksel van de revolutionaire geest zich in bescheiden uitingsvormen manifesteert.

Bijzonder is dat het verhaal zich niet voornamelijk binnenskamers of in verstikkende omgevingen afspeelt. Mulisch zet zijn venster op de wereld wijd open en die wereld schept hij voor een belangrijk deel zelf. Misschien dat het boek daarom min of meer tot wereldliteratuur is geworden: je hoeft geen Nederlander te zijn om het te kunnen lezen.

Ietwat bevreemdend is dat de figuren van Onno en Max gespiegeld zijn aan respectievelijk Jan Hein Donner en Mulisch zelf, terwijl de schaker en de auteur ook als zichzelf in het boek figureren. Misschien was het een interessant idee geweest om de weg ook in tegengestelde richting te bewandelen en de taalvirtuoos Onno uit het verhaal te laten stappen om hem het manuscript van De Ontdekking van de Hemel te laten redigeren.

Schier eindeloos gaat het verder, totdat het boek een soort reisgids wordt voor Venetië, Florence, Rome en Jeruzalem, vol aardige wetenswaardigheden en minutieuze details. Wie zich niet interesseert voor architectuur is nu de pineut. Zelf heb ik niet kunnen nalaten om mijn architectuurboeken te raadplegen en de plaatjes bij het verhaal te zoeken.

Dan moet er een einde aan komen. Zelfs het hoofdwerk van Harry Mulisch ontkomt daar niet aan. Je hoopt na al die geëtaleerde kennis toch een klein beetje op een briljante vondst, maar die blijft uit. Het verhaal is klaar. Natuurlijk, Bacon had een pact gesloten met de duivel, de rol van God is uitgespeeld en nu kletst iedereen Engels. Maar dat wisten we al, halverwege het boek, aan het begin ervan en heel lang daarvoor.

Jean Schultheis – Confidence pour Confidence

1981 was het jaar waarin ik naar de middelbare school ging. Ik was zogezegd nog net onschuldig. De strijd tegen het onderwijs, en later tegen de rest van de wereld, moest nog beginnen. Op de radio hoorde je Confidence pour confidence van Jean Schultheis. De radio, dat was ofwel RTL, Radio Luxembourg, ofwel RMC, Radio Monte Carlo — op de lange golf, in mono, ruisend, soms fluitend, met vervormde hoge tonen en gesmoorde bassen. Van RMC kan ik in gedachten de jingles nog oproepen.

Als dat lied van Schultheis klonk ontsnapte er aan mijn vader soms een soort proestende giechel, die hij meteen onderdrukte. Uiteraard vroeg ik om opheldering. Die kreeg ik niet. Ik kon de woorden zelf ook niet plaatsen. Daarvoor had ik te weinig meegemaakt.

Een aantal jaar geleden reed ik van Visé naar Oirsbeek, met een koeltas vol vlees en gevogelte van Delhaize. Op Vivacité hoorde ik ineens die platvloerse pianodreun van Schultheis. Die baggerplaat werd nog steeds gedraaid! Maar nu, bijna drie decennia later, hadden de woorden ineens hun uiterst eenvoudige betekenis gekregen. Ik moet breed hebben gegrijnsd achter het stuur.

De muzikale thuisbasis van Schultheis was ooit het orkest van Raymond Lefèvre, waarvan het repertoire bestond uit mierzoete easy listening en dat zorgdroeg voor de muziek bij films van Louis de Funès. In zijn solocarrière zou Schultheis een geheel eigen weg bewandelen om de populaire muziek verder te banaliseren.

Tegenover de muzikale nietswaardigheid van zijn liedjes staat zijn verbale brilliance, die soms op het eerste gehoor niet eens opvalt en waarmee hij het vrouwelijke deel van de Franstalige wereld tegen zich in het harnas jaagt. Terwijl zijn verschijning op het podium die van een risee is, koppelt hij zijn sadisme aan vertrouwen, net als in de SM-scene. Maar zijn vertrouwen is niet geruststellend. Hij zet het in om het object van zijn begeerte nog verder te vernederen. Vertrouw me! U bent niets voor mij. Sterker nog, u bent niets zonder mij. Hou van me! Ik hou ook van me.

Met de tekst is iets merkwaardigs aan de hand, wat beter te horen dan te zien is. In de gescandeerde coupletten wordt de laatste klank van het hemistichon als eerste klank van het volgende hemistichon herhaald; een vreemd structurerend element waarmee de dichter op zijn toehoorder inhakt. (Zie dit bericht voor een uitleg.)

Paroles: http://www.musikiwi.com/

Natuurbeleving

Het is slecht gesteld met de biodiversiteit in dit gebied, zo luidt mijn conclusie. De bodemflora wordt vooral bepaald door het bekende paardenbloemen-, raaigras- en madelievenwerk. Ik vind dat jammer. Verder landinwaarts wordt het een stuk interessanter. In het Ruhrgebied bijvoorbeeld. Natuurliefhebbers valt dat in de regel niet op, want die hebben in een dergelijk gebied alleen oog voor de verschrikking van woonkazernes, fabrieken en autosnelwegen.

Wat vinden we waar? Dat vinden we hier: www.floraweb.de

Ik heb besloten er wat aan te gaan doen. Ik ga zelf soorten uitzetten in die overvloed aan natuur om mij heen. Op de ruderale gronden van het militair terrein wil ik vanzelfsprekend Artemisia absinthium zien floreren. De stekken van alpiene en mediterrane planten doen inmiddels hun best wortels te vormen in een met turfrijke grond gevulde plastic bak op mijn balkon. Op de Geldenberg wil ik Galium odoratum zien, want een Duits beukenbos zonder Waldmeister is zo incompleet als een Hollands beukenbos zonder pannenkoekenhuis.

Bij mijn vorsingen in het vrije veld maak ik gebruik van een GPS-gadget. Die Vermessung meiner Welt. Daarvan wil ik geen enkel aspect onbenut laten en zo gebeurde het dat ik mij gisteren verlaagde tot het vinden van de eerste geocache in mijn leven.

Geocache

D

Ik ben het helemaal zat, dat gezeik over Duitsers die zich niet zouden weten te gedragen in Zeeland of op Texel. Ik ken Duitsers als een vriendelijk, beleefd, behulpzaam, gastvrij en gepast afstandelijk volk. Onbeschaamde hufters komen hier meestal uit Nederland.

Maar je kunt natuurlijk niet zomaar generaliseren. We weten allemaal dat er ook Duitsers zijn die van geen kant deugen. Als je op vakantie gaat naar Zeeland of Texel, dan ben je sowieso een lul, natuurlijk — ongeacht waar je vandaan komt.

Le sacre du printemps

Terwijl ik met T. en zijn gezin op het terras bij Dantzig zit, ligt er plotseling een heel merkwaardig voorwerp op tafel. Het is een uit twijgen gevlochten zweepje waarvan het uiteinde is versierd met kleurige strookjes crêpepapier. “That’s your token,” zegt T. tegen me.

Op paasmaandag, tussen middernacht en middernacht, gaan de Tsjechische jongetjes met zo’n zweepje de huizen af waar de meisjes wonen. Als er wordt opengedaan stormen ze naar binnen om de meisjes te geselen, terwijl ze een vrolijk lenteliedje zingen. Daarna geven de meisjes hun een ei.

De oudste van T, 10 jaar, zegt dat hij graag ‘s nachts met zijn zweepje op pad wil, omdat hij dan de meisjes in bed kan geselen. Het gezin moet zondags wel huiswaarts keren, want dit ritueel kan onmogelijk gemist worden.

Het is een vruchtbaarheidsritueel bij uitstek: raak me met je zweep en ik geef je een ei.

Peitsche

De schaamte voorbij

“Ik schaam mij voor mijn eigen landgenoten,” sprak de slijter. Geloof me, ik had hem die woorden niet in de mond gelegd. Mijn Amerikaanse vriend T. was op zoek naar een goede Nederlandse jenever en nu bewonderden we het aanbod van deze slijter. Hij adviseerde enkele producten van Zuidam en Van Wees, waar hij veel over wist te vertellen. Alles wat op de lagere schappen stond, was wat bijna alle klanten wilden. Het waren de bekende Nederlandse merken. De slijter noemde het vergif waarmee hij nog niet eens zijn bril durfde schoon te maken.

We bevonden ons in een van de meer geciviliseerde kernen van de Rijndelta. Een kloppend hart van cultuur. Hier zitten de uitgevers die ertoe doen, hier ga je naar de kunstenaarssociëteit of naar de opera en hier vind je de thuisbasis van het beste symfonieorkest ter wereld. Als je goed zoekt vind je er zelfs een behoorlijk restaurant.

We mochten blij zijn met slijters als deze. De man leek wat verbitterd, maar hij hield vol. Soms schonk hij de jenevers uit in zijn zaak, bij kamertemperatuur, om zijn klanten te laten proeven waar het bij jenever over gaat. De grote merken zijn ondrinkbaar bij kamertemperatuur. Dat zou zelfs de grootste barbaar eenvoudig moeten kunnen vaststellen. Maar helpen deed het allemaal niet.

Ik liep naar de absint. Er stonden een stuk of zes merken. Gifgroen gekleurd suikerwater met alcohol. Helfrich en Kübler daartussen. Ik voel me toch iets minder eenzaam en verlaten als collega Kübler naast me staat…

“Ik ben de distillateur van deze,” zei ik kalm.
“Is het werkelijk? Ik raad al mijn absintklanten uw product aan.” Dat was geen flauwekul. Hij wist wat gedistilleerde absint was. Wat echte absint was. Toch moest hij al die rotzooi op zijn schappen laten staan, want daar vroegen de meeste klanten naar. Cannabis-absint. Ja, het was om te huilen.

Ik liep verder naar de likeur en eau-de-vie. Er stond een aardige collectie Nusbaumer. Zelfs de Alisier. Nusbaumer is bij mijn weten de enige Elzasser eau-de-vie in Nederland. Ik complimenteerde de slijter.

“Ach, meneer, ik verkoop er in de maand één of twee flesjes van, maar toch houd ik ze in het assortiment. Ik wil goede producten bieden. En mensen als u spreken me er dan in de zaak op aan. Het liefst zou ik al die schappen met Malibu, Curaçao en Smirnoff hier helemaal niet hebben.”

Het lijkt me verschrikkelijk om te moeten leven van producten die je haat. Het lijkt me verschrikkelijk om slijter in Nederland te zijn.

T. en ik kennen elkaar uit de absintwereld. Absint is onze gedeelde passie. T. woont in Tsjechië, de bakermat van de nep-absint, de uit de hand gelopen marketingtruc die absinth met th heet, waar de Tsjechen zich zelf niet aan laven. Hij vroeg me hoe het mogelijk was. In Praag was het begonnen met die onzin, maar hier — er was toch zeker geen enkele reden toe?

Ik had wel weer van wal kunnen steken. Er viel zo veel te zeggen, maar waarschijnlijk zou ik desondanks geen enkele overtuigende reden kunnen geven. Ik gooide mijn armen in de lucht en schudde mijn hoofd. Ik wilde er echt niet meer over praten.

Platt

Wat je het allerdierbaarst is stop je in je Donderbüül, muziek maak je met een Fuckepott en een sappige gele pruim heet een Seikprumme. Het Kleverländisch wordt bijna alleen nog door oudere mensen op het platteland gesproken. De site plattsatt.de besteedt volop aandacht aan uiteenlopende aspecten van dit prachtige dialect, in woord, beeld en geluid.

Kiek in de Pot
“Guck in den Topf.”

Gedenkstein Reichswald
Gedenksteen voor het slachtoffer van een roofmoord aan de Treppkesweg in het Reichswald.

Gasthausstrasse
Gasthausstrasse.