De sociaal drinker

Laat ik er maar voor uitkomen: ik veracht de sociaal drinker. Van alles wat drank te bieden kan hebben, waardeert de sociaal drinker slechts het meest oppervlakkige: het sociaal smeermiddel. Hoge eisen stelt hij niet. Tsjechische absint, doodgefilterd maïsbier, met essence-jenever op te waarderen tot “kopstootje”, limonadewijn, alcopops… al deze narigheid hebben we te danken aan de sociaal drinker, die zulke lage eisen stelt aan wat zich onder de kurk of dop bevindt.

Drinken zou een bij uitstek individuele en asociale bezigheid moeten zijn. Dat zou het werkelijk de moeite waard maken. De drank als vriend of vriendin die het leven daadwerkelijk verrijkt.

Toch, de sociaal drinker hoedt de burgermoraal, meer nog dan de reactionaire geheelonthouder dat doet. Dat moet toch ook gebeuren. Er is geen smaak voor nodig, geen oorspronkelijk idee en al helemaal geen muze.

(Gepost op het groenefee-forum op 13-03-2006)

Voorkom alcoholschade?

De traditie van het “elfuurke” leeft hier nog altijd. Zo kennen we de Frühstückskorn, een doorgaans neutraal graandistillaat (Korn) dat traditioneel bij het tweede ontbijt, na de eerste landarbeid wordt gedronken, als oppepper.

Zo stonden we hier op een stralende ochtend langs de afscheiding te keuvelen (“kuieren”, zoals dat hier merkwaardig genoeg heet) met de buren. Hollanders. De landeigenaar plaatst een dienblad op de schutting en serveert een clandestien gestookte klare uit. De Hollanders weten niet wat ze overkomt, maar ze vinden het geweldig. Het gesprek verlevendigt en de sterke verhalen komen los.

Sterke drank hoort hier nog echt bij het leven. Je kunt het overal krijgen. Bij de supermarkt, bij de drogist, bij de benzinepomp of gewoon ergens op een erf.

Ondertussen wordt het aan de andere kant van de grens steeds moeilijker om nog iets fatsoenlijks te drinken te vinden. En met agressieve campagnes wil men het “gebruik” van alcohol nog verder terugdringen, vooral onder de jeugd.

Ze hebben nu weer bedacht dat het slecht voor puberhersenen is om te drinken. Je hoeft als puber niet meer te leren een passende wijn bij het eten te waarderen, maar wordt geacht de gebruikelijke alcoholvrije, synthetische brol weg te slurpen. Of desnoods een vruchtensapje. In het allerkwalijkste geval een beker melk. Dat is namelijk beter voor je hersenen en – hou je vast – beter voor je seksuele ontwikkeling!

Ik verkeerde tijdens mijn puberteit geregeld in een alcoholroes. Ook heb nooit zoveel zware katers gehad als tijdens die jaren. Ik heb niet de indruk dat mijn vitale functies er erg onder geleden hebben. Ik heb een academische studie met betrekkelijk groot gemak succesvol afgerond en de geslachtsdrift had af en toe wel een beetje minder gemogen. Er zal heus wel ergens wat schade zijn waar ik niets van merk. In het leven loop je nu eenmaal onvermijdelijk wat averij op.

Wat te denken van die hersenschade? In een land als Nederland, waar de onderwijsmachinerie aan de lopende band analfabeten produceert, waar naar ik schat 95% van de bevolking niet in staat is een regelmatig werkwoord in de moerstaal te vervoegen en waar politiek en media zich zonder enige schaamte inspannen om een zo groot mogelijke doelgroep van verstandelijk gehandicapten te bereiken, is het daar niet juist een belangrijk voordeel om met hersenschade te leven?

Snob versus Dandy

Baudelaire plaatst de dandy diametraal tegenover de snob. De snob is een fat die hecht aan uiterlijk vertoon en die zijn best doet geaccepteerd te worden in voorname kringen. Voor de dandy onderstreept een gedistingeerd uiterlijk enkel de aristocratische voortreffelijkheid van zijn eigen onafhankelijke, fijnzinnige en ontoegankelijke geest. Hij is de “werkloze Hercules” die fascineert en ontstelt, zonder ooit zelf uit het lood geslagen te worden.

(Gepost op het groenefee-forum op 14-10-2004. Gebruiker radioflux voegt twee citaten van Oscar Wilde toe: “Dandyism is the assertion of the absolute modernity of Beauty.” en “The only way to atone for being occasionally a little over-dressed is by being always absolutely over-educated.”)

Liftster

Aangezien de Nederlandse fiscus me nog steeds stevig bij de keel heeft en af en toe graag wat harder knijpt, heb ik mijn Nijmeegse pied-à-terre hals over kop afgestoten. Zo, dat geeft ten minste een beetje lucht. Vandaag ben ik een paar keer op en neer gereden om de boel leeg te halen. Ik heb daar eigenlijk geen energie meer voor, maar het moet toch gebeuren.

De eerste rit was een tamelijk riskante, met veel breekbaar materiaal zoals laboratoriumglaswerk van de distilleerderij en absintfonteinen. Alles is dusdanig in de BMW geladen dat er weinig mis kan gaan als je rustig rijdt. Dat laatste is de kunst. Een uitdaging.

Aan het eind van de Nijmeegse bebouwde kom zoef ik bij een busthalte voorbij een liftster met een vel papier… “Emmerich”. Ik schat in dat het een alternatief type is dat in Nijmegen iets gezelligs heeft gedaan. Iets met de Marikenloop of zo. Maar waarom dan liften? Een beetje eigentijdse alternatieveling rijdt op z’n minst Toyota Prius.

De eerste gelegenheid om te stoppen is een slordige honderd meter verder, op het fietspad. Een groepje halfbejaarde wielrenners begint hevig te gebaren en fluitsignalen uit te stoten. Gevaar! Er staat een Duitser op het fietspad geparkeerd. Ja, je kunt maar beter doen of het een gewichtige en risicovolle aangelegenheid betreft, wanneer je als oude knar in zo’n strak pakje op de racefiets gaat zitten. Ze kunnen er met gemak langs. Even overweeg ik het fietspad helemaal te blokkeren, maar ik stap uit en loop terug naar de liftster.

Ze ziet er schoon uit, dus ik zeg dat ik naar Kleve ga en vraag of ze tot daar mee wil. Ze begint te ratelen in het Duits, met een Pools accent, en loopt direct met me mee. Ze blijft maar ratelen. Ze komt nu uit Nice (Nizza), Amsterdam, Valkenburg en weet ik veel waar nog meer. Ik versta nog niet de helft.

Het valt me weer eens op dat ik een knullige verhuizer ben. Met het grootste gemak maak ik de bijrijdersstoel vrij en schuif ik deze een stuk naar achteren. Dat had dus veel efficiënter gekund.

We rijden Duitsland in. Ze heeft zo’n beetje alle landen van Europa gezien. Wat zeg ik? Alle steden, provinciesteden, dorpen… Ze kent de hotels en de goten in Krefeld en Amsterdam. Moeilijk onderdak te vinden, moeilijk geld te verdienen. In Frankrijk ging het allemaal net iets makkelijker. Ik zeg haar dat ik half Frans ben. Dat treft.

Mensen die voortdurend doorpraten, schijnbaar zonder de bedoeling een boodschap over te brengen fascineren me nog steeds. Het lijkt wel of er steeds meer van komen. In mijn leven. Hun woorden zijn een soort excrement. Ze vormen een beschermend laagje tegen de wereld. Als je het weghaalt vormen zich pusbuilen die uiteenspatten, zo stel ik me voor. De kunst is om die mensen te laten zwijgen, met een tactische opmerking, of door zelf te zwijgen en ze hard en veelbetekenend aan te staren. Soms gaan ze dan huilen. Dan ben je helemaal de klos en kom je niet meer van ze af.

Ze is schoon en verzorgd. Alleen die rugzak ziet eruit alsof iemand ermee door heel Europa heeft lopen leuren. Ze is niet bepaald oogverblindend mooi, maar toch ook niet echt lelijk. Ietwat grove Slavische trekken. Ergens moet ze wel aantrekkelijk zijn, want ik voel duidelijk wat kriebelen. Ze zendt feromonen uit. Denk je een dagje te gaan verhuizen, is de lucht in de auto ineens geladen met erotische zindering.

Een of andere vorm van psychose, schat ik zo in. Misschien is ze vervuild en uitgemergeld opgevangen in een Nijmeegse kliniek, opgekalefaterd en vervolgens ontsnapt. Ze zegt een boek te schrijven over haar omzwervingen en daarvoor zoekt ze een geldschieter. Maar ik ben arm en wil het sowieso niet lezen. Af en toe murmelt ze wat over psychiatrie. Te kort en te onduidelijk om te begrijpen wat.

Na Kranenburg sla ik af. Ze zegt me dat ik Emmerich heb laten liggen (wat onzin is) en vraagt me waar we naartoe gaan. Naar Kleve dus, zoals ik heb gezegd. Ze lijkt te denken dat ik iets met haar voor heb en dat lijkt haar niet erg te verontrusten.

We rijden door Nütterden. Ik zeg haar dat ik hier woon, maar dat we een stukje verder rijden. Bij de twee herbergen in de dorpskern schiet ze in de lach. “Gästezimmer.” Ze zegt me dat ze geen geld heeft en dus geen gast kan zijn, hoewel ze als vrouw natuurlijk altijd iets met seks kan doen om haar doel te bereiken. Maar de mensen in de kroegen hier waren vaak erg lastig. Lastiger dan in Frankrijk.

Goed, het woord seks is gevallen. Ik heb er wel zin in, maar ik heb ook geen geld. En ik heb nog een programma af te werken. Bovendien voel ik er niet voor om bestolen te worden of om een of andere afgrijselijke ziekte op te lopen. Ik ga er niet op in. Ik wil het in stilte overwegen, desnoods tot Emmerich.

De WDR bericht wat slecht economisch nieuws. Ze zegt dat het hier ook alleen maar slechter wordt. Om een huis te kopen bijvoorbeeld. Nog slechter dan in Engeland.

We zijn Kleve voorbij. Ze is geboeid door al het water en de hangbrug. Dat is de Rijn, zeg ik.

Ze ziet de wegwijzer met Elten. Daar moet ze zijn, Elten. Nou dat is fraai, maar goed, we zijn nu toch aan het rijden, dus gaan we maar naar Elten. Daar stopt haar bus. Ergens heen. Naar Arnhem (dat had korter gekund) of naar Oberhausen.

Wat mijn band met Frankrijk is? Waar we vandaan komen? Ik tik tegen de pluizige ooievaar die aan de achteruitkijkspiegel hangt. Alsace! Ze weet het precies. Colmar en alles, bij Freiburg over de grens. Mooi gebied, fijne mensen.

Ik zet haar af op het dorpsplein bij de kerk. Ze wil me bedanken, maar omdat ze niets heeft kan ze me niets geven. Ik weet wel iets, en zij ook, maar ik betwijfel of dat hygiënisch is en ik zit niet te wachten op meer zorgen. Ze zal bidden voor mij en voor de mensen in de Elzas. Ik wens haar veel succes in Elten. Ze verdwijnt in een dönertent. Om werk te zoeken.