Platt

Wat je het allerdierbaarst is stop je in je Donderbüül, muziek maak je met een Fuckepott en een sappige gele pruim heet een Seikprumme. Het Kleverländisch wordt bijna alleen nog door oudere mensen op het platteland gesproken. De site plattsatt.de besteedt volop aandacht aan uiteenlopende aspecten van dit prachtige dialect, in woord, beeld en geluid.

Kiek in de Pot
“Guck in den Topf.”

Gedenkstein Reichswald
Gedenksteen voor het slachtoffer van een roofmoord aan de Treppkesweg in het Reichswald.

Gasthausstrasse
Gasthausstrasse.

Bruckner

Laatst schreef ik een wat warrig bericht over de beleving van kunst, met name muziek, in een nieuwsgroep waar de lucht op soortgelijke wijze van calvinisme is doordrongen als in de straten van Arnhem of Den Haag. Daarin stelde ik dat er uiteindelijk niet zo heel veel zinnigs over het onderwerp te zeggen valt. Ondertussen gaf ik aan dat de beleving van schoonheid heel acuut kan zijn, maar ook als het ware “verworven.” Dat zullen veel gepassioneerde muziekliefhebbers herkennen: soms moet je eerst vertrouwd raken met een bepaalde klanktaal, bepaalde thema’s, of wat dan ook, voordat de bliksem in alle heftigheid inslaat. Tevens gaf ik aan dat muziek rechtstreeks tot het gemoed spreekt, zoals Schopenhauer beweerde, onbemiddeld, zonder tussenkomst van woorden of beelden, maar dat er toch meer bij komt kijken: zo verwijzen thema’s verwijzen naar elkaar, een samenhang die ontegenzeggelijk deel uitmaakt van de schoonheidsbeleving en soms naar een buitenmuzikale gegevenheid, die uiteraard op de een of andere manier in de beleving van de luisteraar vertegenwoordigd moet zijn, want de muziek kan zelf niet uitleggen waarop wordt gedoeld. Naast de vertrouwdheid met en de grip op het werk lijkt dit me de tweede grote pijler van de “verworven” schoonheidsbeleving in de muziek.

De eerste Brucknersymfonie die ik ooit hoorde was de Derde. Het werk interesseerde me omdat de componist het had opgedragen aan Wagner. Ik vond het een afgrijselijke compositie, waarin van de hak op de tak werd gesprongen, thema’s werden uitgeschreeuwd, onaangename stiltes vielen, bizarre tempowisselingen plaatsvonden, en vooral waarin geen plek leek te zijn voor intieme emoties. Het was een lomp en koud werk, gecomponeerd door een krankzinnige.

Het eerste Brucknerconcert dat ik bijwoonde was een uitvoering van de Vijfde Symfonie. Het werd een kwelling. Een ongemakkelijk en bij momenten oorverdovend werk waar geen einde aan leek te komen. Tijdens de houterige, naïeve fuga in de finale had ik mij volledig voor het werk afgesloten. De apotheose drong niet meer tot me door. Mijn toenmalige vriendin zei me dat ik daaraan wel iets gemist had. Pas daar, in die laatste maten, wist het werk haar te bereiken en te treffen.

Die rare afwisseling van thema’s, van tempi, van stilte en oorverdovend kabaal, allemaal zonder overgangen, zonder voegwerk, rang, rang, rang, fascineerde me echter wel, hoezeer mijn oren ook gepijnigd werden. Die luide, geïsoleerde koperkoralen werden ook heel vreemd gedirigeerd, niet met vuur, zoals bij een Wagner- of een Mahler-uitvoering, nee, de dirigent boetseerde die koralen met grote, ronde armbewegingen in de lucht, om direct na het stilvallen ervan wat flarden van echo’s te grijpen en in zijn vuisten fijn te knijpen. Later realiseerde ik me dat het de eerste sleutel tot Bruckner was: dit was andere muziek en ik luisterde met de verkeerde oren, alsof het een soort symfonische Wagner was. Maar dat was het niet.

Ik leerde iets meer te begrijpen van de man achter de werken, de organist die het symfonieorkest bespeelde alsof het een kerkorgel was, zijn vrome katholicisme en ontzag voor het hogere, zijn naïeve en onmogelijke liefde voor jonge meisjes, zijn worsteling met zijn composities als laatbloeier, de incarnatie van het hogere in het imposante Alpenlandschap. God, de kathedraal, de bergen en de symfonieën lijken een soort viereenheid te vormen die er ineens heel anders uitziet dan de symfonieeën alleen. Ik stelde me deze muziek bij de beelden van onherbergzame hoogten voor, of als soundtrack van een rampenfilm. Dat was eigenlijk best geweldig!

Op een zondag hoorde en zag ik op de televisie een uitvoering van de Zevende Symfonie, onder Simon Rattle. Ik was meteen verkocht. Reeds bij het inzetten van de verstild zinderende violen en het melancholiek uitrollen van het eerste thema daar overheen, wist ik dat Bruckner wel degelijk kon componeren. Ook nu zou het af en toe weer naief en hoekig worden, maar het menens en op de een of andere manier klopte het nu wel. Maar de Zevende was ook echt anders. Zo werd de melancholie heel nadrukkelijk breed uitgemeten en daar kon ik wel wat mee.

Zo sloeg de Zevende voor mij een brug naar al het vroegere en latere werk van Bruckner. Dat zat wel degelijk vol schoonheid en intimiteit. Die werd nergens op een sokkel geplaatst, maar juist weggestopt in hoeken en gaten, zoals de ornamentiek van gotische kathedralen, alleen zichtbaar voor wie de moeite neemt verder te kijken dan massieve torens, zuilen en spitsbogen. Want muzikale kathedralen, dat is wat deze symfonieën zijn.

Nou ja, ik moest eraan denken, omdat ik vanmorgen na een willekeurige greep in de CD-kast ineens de Negende stond mee te dirigeren, dat onvoltooide werk met die gruwelijke dissonant in het langzame deel. Zijn eigen zwanenzang kreeg hij niet af, maar hij was nog juist in de gelegenheid om daarin zijn eigen angst en afgrijzen uit te drukken. En vooral zijn hoop. Dat hij geen slotdeel meer kon componeren, maakt het werk op paradoxale wijze juist heel compleet. Zijn verlangen naar het hogere blijft na het adagio in het luchtledige hangen. De dirigent knijpt nog voorzichtig een nauwelijks hoorbare echo fijn en dan is het stil. Zo blijft het verlangen een verlangen. En zo moet het zijn.

Lente

1.

Eindelijk hebben we weer een Hefeweizen kunnen drinken op het balkon. Met de pilsners gaat het echt even niet meer. Ik proef alleen nog maar hopkorrels. En oud brood. Als in de Grolsch uit mijn jeugd, dat we bleven drinken omdat het een kwaliteitspilsner uit de streek heette te zijn. De Grolsche brouwerij bestond toen al niet meer, althans niet voor de Nederlandse markt. We dronken fabrieksbier uit Enschede, net als die jongens van Normaal, die er ook mee gooiden.

Die hopkorrels zijn het ergst: bitter en bepaald niet gul van geur. Ik heb hier een pot gedroogde hopbellen staan die ik gebruik in de keukenjenever. Die bellen zijn echt anders dan die verachtelijke korrels. Dat oude brood hoort nu eenmaal bij pisbier, de populairste alcoholhoudende drank ter wereld. Hövels smaakt vreemd genoeg zoals vers brood ruikt, zoals bij de bakker hier in het dorp, maar dat is geen pilsner en al het verse brood ten spijt ook niet echt geweldig.

Urquell verdient eigenlijk de Nobelprijs, las ik laatst ergens. Omdat ze de stijl hebben uitgevonden. De huidige versie van dit pilsner-prototype smaakt verrassend genoeg nog steeds min of meer naar mout en hop. Dat is waarschijnlijk de grootste tekortkoming ervan, want wie wil zoiets?

Maar goed, dan toch maar Rochefort 8, absint, liters slobberwijn, fruitdistillaten en als de zon schijnt een Weizen. Entweder wir finden einen Weg, oder wir schaffen einen Weg. Morgen stoken we weer een Verte. Vandaag hebben we de flessentellers gastvrij ontvangen en die hebben weer goedgekeurd wat we doen.

2.

Gisteren sloop er vroeg in de ochtend een zwarte kat over het erf. Tijdens het wankelend ontwaken, espresso slurpend en droge wafels wegkauwend, stond het hoekige, boerse Bruckner-geweld waarschijnlijk te hard om te kunnen horen wat zich daarbuiten voltrok.

Het leek wel of iemand een kussen had leeggeschud:

Taube

Taube

Het gevogelte was meegsleurd naar de Hollandse RAV:

Taube

Gelukkig was het niet louter een lustmoord. Er was goed van gegeten. De kop en de borst waren verdwenen en ik vond een deels afgekloven stuk vleugel onder de RAV.

Taube

Taube

Vandaag was het overblijfsel geheel onder de RAV gesleept. Uitgehold gaapte het me bloedrood aan. Nog een paar dagen en dan volstaat de wind om het weg te werken.

Vasalis

De bus rijdt als een kamer door de nacht. Dat denk ik altijd even als de streekbus ‘s avonds laat voor de laatste keer door de straat aan de andere kant van de akker rijdt. Het is geen al te krachtig beeld, maar het is precies zoals het is. In ieder geval heeft het zich in mijn brein geplant. Niet dat ik er verder veel bij voel.

Het is alles wat ik met Vasalis heb. De aardigere vondsten van de dichteres zijn hooguit rustpunten in een overweldigende stortvloed van sentimentele kitsch. Hoe kunnen mensen dit voor hun plezier lezen? Dat is een foute vraag. In de best gelezen dichteres van Nederland vindt men geen genoegen, maar wel ontroering en troost, met echte tranenvloeden en echte zielen.

De troostende werking van kitsch op het volk is even pijnlijk als onmiskenbaar. Je kunt niet zomaar zeggen dat het oeuvre van Vasalis voornamelijk uit tenenkrommend sentimentele kutgedichten bestaat — daar kwets je heel veel mensen mee.

Vasalis staat niet alleen. Wat te denken van haar voorbeeld Gorter? Wat te denken van dat chagrijnige huilebalkje van een Neeltje Maria Min? Vasalis is slechts verreweg het meest getalenteerd van allen in het opstellen van sentimentele klets die doel treft en troost biedt. Zij is de stem van het kleine geluk en het kleine leed.

Misschien is dit de poëzie die overblijft als een land de flamboyance van de romantiek heeft gemist en het al die tijd heeft moeten stellen met domineeslyriek. Ik weet het niet; die bewering kan ik niet onderbouwen. Maar strontvervelend is het allemaal wel, natuurlijk.

Crisis

Poe! Daar dreigde ik mezelf toch te verliezen in de zwartkijkerij, maar nu is er weer volop licht. De bossen en velden zijn zonovergoten, de alsem groeit en er bloeit iets knalgeels in de tuin.

Helaas betaalt niemand me meer. Er zit nog voor een kilometer of 20 benzine in de BMW. Ik rijd straks maar even naar Materborn om aan de woudzoom een rolstoeler of een oude dame te spoliëren. Ik kan hier niet gaan zitten verhongeren. Het is verdomme lente!

Wetter NRW

Maanmythen

Das Mondschaf

Das Mondschaf steht auf weiter Flur.
Es harrt und harrt der großen Schur.
   Das Mondschaf.

Das Mondschaf rupft sich einen Halm
und geht dann heim auf seine Alm.
   Das Mondschaf.

Das Mondschaf spricht zu sich im Traum:
“Ich bin des Weltalls dunkler Raum.”
   Das Mondschaf.

Das Mondschaf liegt am Morgen tot.
Sein Leib ist weiß, die Sonn ist rot.
   Das Mondschaf.

— Christian Morgenstern (Galgendichtung)

Mondschaf
Hans Reyersbach – Das Mondschaf (lithografie)

Eigentlich ist das “Mondschaf” ein Kinderbuch und erzählt, wie der Mond von einem Schaf Gelassenheit lernt und seinen Rhythmus findet. Bei Morgenstern ist es am Ende leider tot.

Nu in het Keulse Wallraf-Richartz-Museum & Fondation Corboud: Der Mond.

Koteletten in altbier

Goedkoop en snel. Ik heb mijn côtes de porc au vin blanc als volgt verrijnlandst:

De varkenskoteletten zijn Stielkoteletten. Ik denk dat die in het Nederlands ribkoteletten of zo heten.

Neem per kotelet ongever 50 gram champignons. Snijd eventueel drek der aarde eraf en spoel de champignons kort af (niet onderdompelen). Snijd ze in plakjes. Bak ze op hoog vuur in voldoende boter goudbruin gedurende een minuut of 5, totdat het meeste vocht eruit verdampt is. (Voor de Hollandse lezers: gebruik geen margarine. Gebruik sowieso nooit margarine!) Zet ze opzij in een vergiet.

Verspreid bloem op een bord. Geef een draai met de pepermolen erover. Haal de koteletten er goed doorheen en klop ze af.

Bak de koteletten in boter en olie aan beide zijden gedurende een paar minuten op middelhoog vuur. Draai het vuur omlaag en voeg toe: een half kopje kippenbouillon, een half glas altbier, een takje tijm en een kneepje tomatenconcentraat (bij voorkeur van een redelijk merk, zoals Oro di Parma, en niet een of andere zoete shit waar nauwelijks tomaat in te herkennen valt).

Breng het geheel langzaam aan de kook en laat het een minuut of 20 zachtjes sudderen. Kookt u te hard, dan wordt het vlees hard en heeft u de boel verkloot.

Voeg ten slotte de gebakken champignons toe en laat ze even opwarmen in de saus.

Direct serveren, bijvoorbeeld met gebakken aardappelen of aardappelkroketten.

Wijntip: Geen. Zet een paar gekoelde literflessen Schumacher Alt op tafel om te slempen.

Referral

De Helfrich-absint steekt de Noordzee over, dankzij twee verdelers in het Verenigd Koninkrijk: eAbsinthe.com en het prestigieuze Liqueurs de France.

Het product heeft zichzelf neergezet in de absintwereld. In Nederland hebben we op zeer kleine schaal wat geflyerd, maar verder is er geen cent aan marketing besteed.

Na alle persaandacht die de eerste Nederlandse absint kreeg meldde een landelijke verdeler zich direct: Anker Dranken. Toen we onze eigen distilleerderij hadden opgericht konden we de topkwaliteit leveren die we voor ogen hadden en wilde "Markus", de internationale verdeler in Duitsland, het product direct hebben. Daarmee was de Helfrich geïntroduceerd in de absintwereld, die zich nagenoeg geheel buiten Nederland bevindt.

Lovende kritieken van de deskundigen volgden, op websites en in de absintliteratuur. Nieuwkomers in de absintwereld werd aangeraden het product vooral te kopen, door consumenten die er geen enkel commercieel belang bij hadden.

Zo kwam ons tweede product, de blanke absint, vanzelf van de grond: klanten klaagden dat het nergens te krijgen was, zodat de verdelers het wel moesten gaan voeren. En de groene absint verspreidde zich verder middels hetzelfde mechanisme: als een verdeler het niet heeft krijgt hij daar vragen over.

Er lijkt sprake van een sneeuwbaleffect: een nieuwe verdeler betekent een nieuwe impuls, aangezien de interesse van zijn klantenkring meteen wordt gewekt: http://www.feeverte.net/forum/index.php?showtopic=5163

Liqueurs de France heeft de reputatie alleen de beste merken te voeren. Omdat we al moeite hadden om aan de vraag te voldoen hebben we ze onze producten nooit aangeboden. Na alle aanprijzingen kunnen ze echter niet achterblijven. Zodra we weer een voorraad van enige omvang hebben gaan we met ze verder. De druppel: http://www.feeverte.net/forum/index.php?showtopic=5100

Hoe we het straks moeten bolwerken met een 60 liter-ketel en zonder bottellijn is op dit moment de grote vraag.

Toen ik met de absintonderneming begon werd me door diverse deskundigen op het hart gedrukt dat de kopers van een nieuw product nooit uit zichzelf komen. Dat is dus niet helemaal waar.

Helfrich Verte

(foto: Green Baron)

Das Goldene Kalb

Wanneer je eenmaal de overbodigheid van de grote levensvragen hebt ingezien, kun je je aandacht volledig richten op andere vragen die er volstrekt niet toe doen. Waar precies zou de vierstammige eik moeten staan? Hoe leesbaar is het werk van Harry Mulisch eigenlijk? Waar precies loopt de 20 meter-hoogtelijn over de akker? Is Patrick Bateman een seriemoordenaar of iemand met een buitensporig perverse fantasie? Hoe is Das Goldene Kalb komen te liggen waar het ligt?

De zwerfkeien die hier in het laagland liggen zijn tijdens de ijstijden meegevoerd door het landijs, zoals u ongetwijfeld weet. Dat landijs heeft ook heuvels van zand en grind opgestuwd, de zogenaamde stuwwallen. Dat weet u ook, bijvoorbeeld omdat u ooit bent wezen fietsen op de Veluwe of de Sallandse Heuvelrug, waar men tussen de pannenkoekenhuizen wat natuur voor u heeft aangelegd en afgebakend.

Die zwerfkeien dus, die komen uit het noorden en tijdens hun reis zijn ze mooi rond afgesleten. Echter, dat geldt niet voor de zwerkei aan de Kartenspielerweg achter de Jansberg te Grafwegen: Das Goldene Kalb. Dit forse stuk kwartsiet is niet rond afgesleten en heeft niet zo ver gereisd als zijn medezwerfkeien. Maar wat vreemder is: het komt uit het zuiden. Dit gesteente komt voor op het Rijnlands Leisteenplateau, honderden kilometers stroomopwaarts.

De gangbare verklaring is dat het op of in een ijsschots een Rijnreis heeft gemaakt en vervolgens door het landijs is meegevoerd en achtergelaten op de helling van de zojuist opgestuwde Jansberg. Dat is een kras verhaal waar ik niets van geloof.

Het Kalf ligt er al sinds mensenheugenis en het is niet aannemelijk dat een grappenmaker het er heeft neergelegd. Daar is het veel te zwaar voor, maar mogelijk hebben de reuzen en draken die vroeger het Rijnland bewoonden er een rol in gespeeld.

Graag zou ik van een (amateur)geoloog vernemen hoe dit mogelijk is. En anders, een sterk verhaal is natuurlijk ook goed. U ontvangt een fles absint als ik onder de indruk ben van uw verklaring, maar de kans daarop is vanzelfsprekend uiterst gering.

Das Goldene Kalb

Geldenberg

Grauwe ochtenden en stralende middagen — dat is nu al dagenlang zo. Ik moet eruit, gezien mijn behoefte aan zonlicht en lentelucht.

Een oude Hollandse toerfietser in een strak pakje vol kleurige reclame rijdt de bosweg langs de brandtoren op de Geldenberg op en af. Hij heeft al een vakantiegevoel, want er klinkt een in slijm gesmoord “bonjour” van achter het snotgordijn aan zijn neus. “Guten Tag!” schreeuw ik hem toe.

Op de stafkaart staan opvallende bomen gemarkeerd. Ongeveer op de plek waar de Kurfürsteneiche zou moeten staan ligt een enorme met mos begroeide stam in het bos. Dat zal hem geweest zijn. De Vierstämmige Eiche is volstrekt onvindbaar. Oh, kijk daar, een boom met heel veel stammen! Verdomme, het is een beuk. Dat is wel een eik, maar die heeft maar één stam. Nee, een halve maar. Oh, daar ligt de rest. En daar staat er een met twee stammen.

Nee, het wordt niets meer vandaag. Ik merk het aan alles.