Fossiel

Dit was krap twee jaar geleden gepost op Facebook als afgeschermd bericht. Omdat ik de tekst min of meer als sleutel zie tot enkele dramatische veranderingen in mijn leven, verdient deze hier de openbaarheid, hoe pijnlijk misschien ook. Overigens is de inhoud achterhaald. Nadat een buurtbewoner ons heeft aangegeven bij de gemeente, mogen we geen afval meer verbranden op het erf.

De meeste materiële zaken uit mijn jeugd ben ik kwijt. Dingen. Ik dacht dat ze veilig waren in het huis van mijn moeder, maar in de loop der jaren zijn ze verdwenen: in de prullenbak, aan de straat gezet of meegegeven aan een of andere sjacheraar.

Al die dingen waren belangrijk. Uiterst belangrijk. Herinneringen kleven ze aan, en aan de meeste van die dingen heb ik oneindig veel meer gehad dan aan het onderwijs dat ik heb genoten en aan al die jaren verstoffen op de universiteit. Misschien is juist dat het probleem geweest met mijn dingen. Door altijd met dingen bezig te zijn heb ik mij gevormd en heb ik de kost kunnen verdienen. Van al dat onderwijs heb ik alleen de trauma’s nog. Ik vrees dat de diploma’s de verhuizingen niet hebben overleefd. In ieder geval zou ik niet weten waar ze zijn. Met mijn dingen heb ik mogelijk in ons voormalige gezin een cruciaal aspect van de sociaaldemocratische ideologie onderuit geschoffeld: goed je best doen op school en de kansen liggen voor het oprapen.

De dingen van destijds zijn weg: de elektronica-bouwdozen, de scheikundedozen, diverse boeken en tijdschriften, de zendapparatuur, de antennes, de resonantiekringen van koperdraad op pleerollen en iets van aluminiumfolie, de modelspoorbaan, inclusief historische stadskern met de poorten van Turckheim en Riquewihr, het planetarium, de computers, de P2000T en de software die ik daar als puber voor schreef, zoals het voor de P2000 verbluffend fraai ogende spel heli-affaire, de distilleeropstelling van mijn vader. Alles weg.

Andere dingen zijn er nog wel: wat autootjes, een zeilbootje gemaakt van boomschors, miniatuur wolkenkrabbertjes van hout, een kleine gele doubledecker-bus met Engelse opschriften (God mag weten waar die mooie rode Londense is gebleven. In die dagen was ik nog niet anglofoob.), en een houten trein. Met die trein moet ik als peuter heel veel gespeeld hebben. Ik herinner het me nauwelijks, maar mijn moeder waarschijnlijk des te beter. Het ding tovert een glimlach op haar gezicht. Nu ja, ding, meer dan een ding is het. De ‘houten trein’ bestaat uit dozen vol houten rails, houten wissels, houten locomotieven, houten wagons, houten overwegen, houten stations en houten seinpalen. En nog meer houten dingen die ik me nauwelijks voor de geest kan halen.

De houten trein heeft mijn moeder nooit weg kunnen gooien. Als ze straks overlijdt en er een enorme hoeveelheid rotzooi uit de woning tevoorschijn komt, dan ben ik in ieder geval verzekerd van de houten trein.

Toen ik een jaar of acht was, dacht ik dat onze hele voorgeschiedenis onder onze voeten lag. Dat bedoel ik letterlijk. Je zet een schop in de grond en dan trek je de Romeinse overblijfselen en tyrannosaurusbotten naar boven. Als je maar goed je best doet. Dat kwam door de boeken die ik van mijn vader kreeg, met titels als “De Aarde” of “Hoe en Waarom – Dinosauriërs”. Maar mijn tyrannosaurusbotten bleken toevallige onregelmatigheden in het braakland. Later heb ik in Zutphen wel de beenderen van een of andere veestapel uit de grond gewroet, die door het gemeentelijk museum werden gedetermineerd als overblijfselen van koeien van een paar eeuwen geleden.

Zo eenvoudig was het allemaal niet, maar een buurtbewoner (met als tijdschriftentafeltje een joekel van een gefossiliseerde ammoniet) had een interessante tip: de grindzuigerij van Netterden. Daar had vroeger de Rijn gestroomd en die had uit zo’n beetje alle geologische tijdvakken wel wat afgezet. Je kon er fossielen vinden en mooie keien voor in de tuin. Mijn ouders gingen voor de keien (waarvan mijn moeder er vandaag een op het graf van mijn vader heeft gelegd) en ik ging voor de fossielen en de halfedelstenen.

Helaas had ik het geduld niet om in de eindeloze hopen steen te blijven zoeken. Veeleer ging ik halsbrekende toeren uithalen op de grindzuiginstallaties of liep ik als een echt kutkind maar wat te lummelen. Toen werd ik door mijn ouders berispt. Ik besloot een daad te stellen: hoe dan ook een fossiel vinden. Ik beklom een berg grind en bleef wroeten. Niets eens lang, want plots lag hij daar: een onooglijke grijs-bruine kiezel, met daarin een versteend slakkenhuis, de schelp van een nietige ammoniet. Ik was buiten mezelf van vreugde en trots.

Toen ik mijn huidige woning betrok, het begin van een nieuw leven, bracht mijn moeder wat fossielen mee. Leuk voor in de vensterbank. Die onooglijke ammoniet zat er niet bij. Vandaag heb ik ernaar gevraagd en, nee, ze wist niet over welk fossiel ik het had. We hebben gezocht in de kelder, tussen de amethisten, de jaspissen, het pyriet, de versteende gewei- en slagtandfragmenten, de paarden- en haaientanden, de geodes, de leuke stenen waarvan ik de naam ook niet meer weet, het bergkristal en de rozenkwarts, de trilobieten, het zeilbootje van boomschors, maar niks. Het ammonietje is toegevoegd aan de verzameling dingen die er niet meer zijn. Niet meer moeten zijn.

Mijn moeder heeft alles bewaard waaraan ze zelf fijne herinneringen koestert, om wat voor reden dan ook. In al haar liefde voor mij, denkt ze bij voorkeur vanuit zichzelf. Dat gaat verder dan een fossiel uit Netterden. Ik voel me geamputeerd. Ze vraagt me waarom ik zo snauw. Daar heb ik geen antwoord op, want in haar wereld gelden andere regels en andere normen dan in die van mij. De afstand is groter dan ooit en ik bescherm mijn dingen als nooit tevoren. Dingen.

Straks komt die houten trein. Het ding had voor mij ooit geen enkele waarde meer. Dat is veranderd. Ik wil een eindstation voor die trein. Ik moet en zal een eindstation voor die trein. Dat is hier op het erf. Een afbeelding heb ik bijgesloten.

oildrum

Geef een reactie