Waarheidsrelativisme en melk

Zo af en toe zoek ik op het Internet nog naar meningen over melk binnen het Nederlandse taalgebied. Daarbij stuit ik nu op de doctoraalscriptie van ene Grietje Keller over borstvoeding: Melk, macht en maatschappij.

Wanneer ik een wetenschappelijke publicatie lees, begin ik meestal met de samenvatting en de conclusie, zodat ik in ieder geval weet wat de strekking ervan is. Naar de samenvatting zoek ik nu vergeefs en de conclusie bevat weinig heldere gevolgtrekkingen. Als uitsmijter krijgen we de volgende zin voorgeschoteld: “Individuele vrouwen worden aangemoedigd borstvoeding te geven met verwijzing naar statistische gegevens die vooral betekenis hebben op nationaal niveau.” Mocht u hierdoor geïntrigeerd zijn, dan raad ik u aan de scriptie te lezen.

Er wordt niet voor of tegen borstvoeding betoogd. De strekking is dat het al dan niet geven van borstvoeding bepaald is door sociaal-maatschappelijke factoren. De sleutel tot de verhandeling is een oude bekende: de waarheid is nooit onbemiddeld. We bevinden ons hier binnen het nog altijd modieuze waarheidsrelativisme en rondom de waarheden rond borstvoeding en natuur versus cultuur. Aan de hand van Foucault wordt geïllustreerd hoe die waarheden binnen de samenleving tot stand zouden komen. Vervolgens wordt geschetst hoe ontwikkelingen in Nederland, zoals de eerste en tweede femistische golf, de opvatingen over bortsvoeding hebben bepaald of juist niet.

Bij het waarheidsrelativisme wil ik even stil blijven staan. Het is de sleutel tot dergelijke teksten en het vormt een plaag binnen de sociale wetenschappen. Daarbij hanteer ik het gegeneraliseerde begrip ‘waarheidsrelativisme’, zonder rekening te houden met alle perspectivistische, postmodernistische, poststructuralistische en sociaal-constructivistische varianten ervan.

In zijn huidige vorm gaat het waarheidsrelativisme terug op Nietzsche. Die beweert dat een idee nooit onafhankelijk is van degene die het idee heeft en wel omdat het idee een zeker belang dient. De werkelijkheid is daarentegen veranderlijk en door onze ideeën eraan op te leggen, wat we kennen noemen, doen we de werkelijkheid geweld aan. De voortdurende veranderlijkheid zal nooit kenbaar zijn en daarop loopt de wetenschap uiteindelijk stuk.

Dit roept onmiddellijk allerlei vragen op. Geldt dit voor zowel religieuze, morele als natuurwetenschappelijke waarheden? Kan het waarheidsrelativisme zelf wel waar zijn? Filosofische haarkloverijen, wat mij betreft.

Laten we het waarheidsrelativisme eerst eens bezien in de meest banale vorm: alle waarheid is afspraak. Ik heb waarheidsrelativisten gekend die volhouden dat 1 + 1 = 2 een sociale afspraak is. Dat kan onmogelijk zo zijn. Als ik één pen op mijn bureau leg en vervolgens nog één pen, dan liggen er twee pennen op mijn bureau. Is dit geen wagenwijd openstaande deur? Toch wel, maar de waarheidsrelativisten willen hem met alle geweld dicht hebben. Ze noemen dat: kritisch denken en het schijnbaar vanzelfsprekende niet zomaar aannemen. (“Kritische theorie” is de verzamelnaam voor al hun denkrichtingen.) Ondertussen wordt 1 + 1 nooit 3 of 698.

Wat wel een afspraak is, is hoe we onze waarheid noteren. We kunnen bijvoorbeeld I + I = II schrijven. Dan passen we de afspraken van de Romeinse getalnotatie toe. Voor moeilijkere sommen is dat een slecht idee en daarom hebben we afgesproken om getallen op z’n Arabisch te noteren. Hier zien we dus wél het belang van de keuze voor een idee, maar het betreft slechts een notatie. De onderliggende waarheid, die ik ook met twee pennen kan weergeven, blijft onveranderd.

Ook kunnen we afspreken (in theorie) om 1 + 1 = 3 te schrijven. 3 krijgt dan de betekenis van wat we voorheen als 2 schreven. Ook dan blijft de onderliggende waarheid uiteraard onveranderd. We moeten slechts wat praktische problemen rond de notatie zien op te lossen, zoals een nieuwe betekenis toekennen aan het symbool 2 en vooral wennen aan het idee dat we het vanaf nu allemaal anders gaan doen.

Minder apodictisch wordt het als we het over de waarheid van natuurwetten hebben, zoals Newtons hoofdwetten van de mechanica. We kunnen experimenteel vaststellen dat de verandering in impuls van een voorwerp gelijk is aan de kracht die erop inwerkt. Als de massa constant is, dan kunnen we afspreken deze tweede hoofdwet vereenvoudigd te noteren als F=ma, met a als de versnelling van het voorwerp.

Hoe “waar” een natuurwet is kunnen we inschatten door deze experimenteel te onderzoeken, dat wil zeggen te toetsen en pogen te weerleggen. In het geval van de hoofdwetten van Newton hebben we in de loop van de twintigste eeuw gezien dat ze niet helemaal waar kunnen zijn. Op kosmisch en subatomair niveau gaan ze niet altijd meer op en zijn er nieuwe theorieën nodig die de werkelijkheid beter benaderen, zoals de relativiteitstheorie en de kwantummechanica.

Toch hanteren we in onze alledaagse mechanica nog altijd de wetten van Newton, omdat ze op dat niveau adequaat zijn. Het zijn geen absolute, maar instrumentele waarheden waar een groot deel van onze technologie op gebaseerd is. Wat nu als we ze als sociaal-maatschappelijke constructies zien en ze op een andere manier pogen te definiëren – als we ze als afspraken behandelen? Dan lopen de motoren in onze auto’s vast, storten onze kantoorgebouwen in en komen onze vliegtuigen niet van de grond. In die zin is er niets relatiefs aan hun waarheid.

Nog lastiger wordt het met de waarheden die we niet kunnen tellen, berekenen of nameten, maar die we zelf benoemen: we nemen in de wereld een onderscheid waar tussen de verschijnselen en noemen noemen het ene vervolgens zus en het andere zo. Hoe absoluut kunnen de waarheden achter die benoemingen zijn? Dat verschilt sterk. IJzer wordt nooit hout, maar wat voor de een cultuur is, valt voor de ander onder natuur.

Als we eerlijk zijn geven we toe dat de waarheidsrelativisten hun pijlen meestal richten op dit soort maatschappelijke of “contingente” waarheden. Het risico van die benadering is dat de aandacht zich vooral richt op de sociaal-maatschappelijke factoren die de definities (van een begrip als “natuur” of “waanzin” of “vrouw”) zouden bepalen en niet op de weerbarstige aspecten van de werkelijkheid die onder zo’n definitie komen te vallen (de kracht der elementen is sterker dan onze definities, waanzin kan een cognitief defect zijn met een organische oorzaak en vrouwen hebben borsten en eierstokken). Dit nu, is precies wat er gebeurt in de doctoraalscriptie van Grietje Keller.

Allereerst wordt betoogd dat het begrip natuur bemiddeld is (als onderscheiden van cultuur of kunstmatigheid). Dat is natuurlijk zo. Neeltje Jans zien wij niet als natuur, maar de dam van een bever wel. We zouden de definitie van natuur eenvoudig dusdanig ver kunnen oprekken dat ook alle menselijke gedragingen eronder vallen. Waar halen we eigenlijk de arrogantie vandaan om dat niet te doen? Uit onze culturele erfenis als Kroon op Gods Schepping? Of zou het gewoon een onhandige definitie zijn? Natuurbehoud zou bijvoorbeeld een betekenisloos begrip worden. We zouden het Groene Hart eindelijk helemaal kunnen asfalteren zonder dat er natuur verloren gaat.

In het borstvoedingsverhaal zien we dat het onderscheid gemaakt kan worden tussen natuurlijke voeding, de borst, en kunstmatige voeding, de fles koemelk, maar dat het evengoed anders kan: de melk als natuur en de opvattingen over over borst en fles als cultuur. Die opvattingen zijn het geheel van aangeleerd gedrag over het zogen van baby’s. Is dat laatste onderscheid wel juist? Hoe we natuur ook definiëren, de mens heeft eerst een culturele ontwikkeling moeten doormaken, veeteler moeten worden om zijn nageslacht te kunnen zogen met koemelk. Alleen daarom al zoogt geen dier jongen met de melk van een ander dier. Koemelk is voor ons mensen altijd kunstmatig en moedermelk altijd natuurlijk (al smukken we de natuur met zoveel moederborstcultuur op als ons lief is).

Zo simpel is het volgens mij, maar Grietje Keller voert ons met Foucault mee langs natiestaten, nationale identiteiten, efficiënte en geïndustrialiseerde samenlevingen, medicalisaties van moeder en kind — machtsstructuren die bepalen wat natuurlijk en gezond voor ons is.

Die aanpak gaat voorbij aan de werkelijke verschilllen tussen koemelk en moedermelk. Koemelk zit vol lichaamsvreemde eiwitten, biedt geen enkele lichaamseigen antistof en kan daarom in loutere essentie niet zo gezond zijn voor een zuigeling als moedermelk. Juist daarom noemen we moedermelk natuurlijk. Een aanpak op de manier van Foucault gaat aan dit soort essenties voorbij. Dit zijn ook niet het soort waarheden waar het waarheidsrelativisme veel mee kan: het is de weerbarstige werkelijkheid van de natuur zelf.(*)

Voor de duidelijkheid wil ik stellen dat ik hier geen pleidooi houd voor moedermelk. Ik heb daar namelijk geen enkel belang bij (waarmee ik de waarheidsrelativisten vermoedelijk het zwaarste wapen uit handen neem). Wel pleit ik tegen het waarheidsrelativisme dat al dan niet bewust aan essenties voorbijgaat en in plaats daarvan in de periferie van ons kennen allerlei vermeend corrumperende machtsstructuren te lijf gaat die bepalen wat wij als waar zouden aannemen.

Tot slot vragen we ons af waar voor het waarheidsrelativisme nu eigenlijk de winst te behalen valt. Veelal vinden we het verschijnsel terug in sociaal bewogen, misschien mogen we zeggen ‘links’, emancipatoire en feministische kringen. Daar zit hem dan ook de kracht. Het waarheidsrelativisme biedt ten eerste maakbaarheid en ten tweede een legitimatie voor verzet:
* Als er geen absolute waarheden zijn, dan zijn ze tijdelijk en kunstmatig. Er is geen absolute werkelijkheid die ons waarheden afdwingt. Het leven en de maatschappij zijn maakbaar.
* Alles wat toch als waar geldt, is sociaal-maatschappelijk bepaald en komt voort uit ideeën die een belang dienen. Tegen die belangen kunnen we in verzet komen. Met waarheidsrelativisme voeren we onze vrijheidsstrijd, om het even tegen de borstklier, de man, het kapitaal, kerk of de wetenschap.

Kortom, als er een vorm van denken is die bij uitstek belangen dient, dan is het het waarheidsrelativisme zelf. Daarbij kunnen we nog aantekenen dat in het geval van de emancipatie van de borst, de koemelkmaffia danig in de kaart is gespeeld, waarbij Joris Driepinter zijn leugens probleemloos als waarheden kon verkopen – leugens waarin veel feministen al te graag blijven geloven. De kennis waarmee we ze ontmaskeren is voor hen immers relatief.

(*) Wat we bij Foucault zien is dat hij zelf de historische gegevens bij elkaar graait en opstapelt voor zijn eigen denkbouwwerk. Hoe kan ik als lezer nagaan in welke mate hij zelf zijn Grieken uitvindt ten bate van zijn hoogsteigen ethiek? Die truc zien we al bij Nietzsche: door zijn portrettering van de presocratici kan hij zijn grote boosdoener aanwijzen: Plato. Dat was de man die begon met het zoeken naar een absolute waarheid achter de veranderlijke verschijnselen. Daarmee begon ook de verabsolutering van de moraal, van Goed en Kwaad.

Hoegaarden

Vanwaar toch die Hoegaardenterreur in Nederland? Een jaar of twintig geleden was speciaal bier buitengewoon hip. Zo ook Hoegaarden. De nationale belangstelling voor bier taande later fors (het maaiveld waar beneden gebleven moet worden is immers bepaald door uilenzeik), maar Hoegaarden hield stand. Erger, de tegenwoordigheid ervan nam uiteindelijk alleen maar toe.

Gisteren bezocht ik mijn ouderlijk huis. Ik was uitgedroogd en ik snelde naar de koelkast. Die bleek tot mijn ontzetting gevuld met louter flesjes van die zure brol. Geen bier te bekennen. Ik voelde het bloed uit mijn hoofd en leden wegtrekken. Uit diepe ellende heb ik urenlang water en ginger ale gedronken. Het thuisfront was gevallen.