Natuurbeleving

Het is slecht gesteld met de biodiversiteit in dit gebied, zo luidt mijn conclusie. De bodemflora wordt vooral bepaald door het bekende paardenbloemen-, raaigras- en madelievenwerk. Ik vind dat jammer. Verder landinwaarts wordt het een stuk interessanter. In het Ruhrgebied bijvoorbeeld. Natuurliefhebbers valt dat in de regel niet op, want die hebben in een dergelijk gebied alleen oog voor de verschrikking van woonkazernes, fabrieken en autosnelwegen.

Wat vinden we waar? Dat vinden we hier: www.floraweb.de

Ik heb besloten er wat aan te gaan doen. Ik ga zelf soorten uitzetten in die overvloed aan natuur om mij heen. Op de ruderale gronden van het militair terrein wil ik vanzelfsprekend Artemisia absinthium zien floreren. De stekken van alpiene en mediterrane planten doen inmiddels hun best wortels te vormen in een met turfrijke grond gevulde plastic bak op mijn balkon. Op de Geldenberg wil ik Galium odoratum zien, want een Duits beukenbos zonder Waldmeister is zo incompleet als een Hollands beukenbos zonder pannenkoekenhuis.

Bij mijn vorsingen in het vrije veld maak ik gebruik van een GPS-gadget. Die Vermessung meiner Welt. Daarvan wil ik geen enkel aspect onbenut laten en zo gebeurde het dat ik mij gisteren verlaagde tot het vinden van de eerste geocache in mijn leven.

Geocache

D

Ik ben het helemaal zat, dat gezeik over Duitsers die zich niet zouden weten te gedragen in Zeeland of op Texel. Ik ken Duitsers als een vriendelijk, beleefd, behulpzaam, gastvrij en gepast afstandelijk volk. Onbeschaamde hufters komen hier meestal uit Nederland.

Maar je kunt natuurlijk niet zomaar generaliseren. We weten allemaal dat er ook Duitsers zijn die van geen kant deugen. Als je op vakantie gaat naar Zeeland of Texel, dan ben je sowieso een lul, natuurlijk — ongeacht waar je vandaan komt.

Le sacre du printemps

Terwijl ik met T. en zijn gezin op het terras bij Dantzig zit, ligt er plotseling een heel merkwaardig voorwerp op tafel. Het is een uit twijgen gevlochten zweepje waarvan het uiteinde is versierd met kleurige strookjes crêpepapier. “That’s your token,” zegt T. tegen me.

Op paasmaandag, tussen middernacht en middernacht, gaan de Tsjechische jongetjes met zo’n zweepje de huizen af waar de meisjes wonen. Als er wordt opengedaan stormen ze naar binnen om de meisjes te geselen, terwijl ze een vrolijk lenteliedje zingen. Daarna geven de meisjes hun een ei.

De oudste van T, 10 jaar, zegt dat hij graag ‘s nachts met zijn zweepje op pad wil, omdat hij dan de meisjes in bed kan geselen. Het gezin moet zondags wel huiswaarts keren, want dit ritueel kan onmogelijk gemist worden.

Het is een vruchtbaarheidsritueel bij uitstek: raak me met je zweep en ik geef je een ei.

Peitsche

De schaamte voorbij

“Ik schaam mij voor mijn eigen landgenoten,” sprak de slijter. Geloof me, ik had hem die woorden niet in de mond gelegd. Mijn Amerikaanse vriend T. was op zoek naar een goede Nederlandse jenever en nu bewonderden we het aanbod van deze slijter. Hij adviseerde enkele producten van Zuidam en Van Wees, waar hij veel over wist te vertellen. Alles wat op de lagere schappen stond, was wat bijna alle klanten wilden. Het waren de bekende Nederlandse merken. De slijter noemde het vergif waarmee hij nog niet eens zijn bril durfde schoon te maken.

We bevonden ons in een van de meer geciviliseerde kernen van de Rijndelta. Een kloppend hart van cultuur. Hier zitten de uitgevers die ertoe doen, hier ga je naar de kunstenaarssociëteit of naar de opera en hier vind je de thuisbasis van het beste symfonieorkest ter wereld. Als je goed zoekt vind je er zelfs een behoorlijk restaurant.

We mochten blij zijn met slijters als deze. De man leek wat verbitterd, maar hij hield vol. Soms schonk hij de jenevers uit in zijn zaak, bij kamertemperatuur, om zijn klanten te laten proeven waar het bij jenever over gaat. De grote merken zijn ondrinkbaar bij kamertemperatuur. Dat zou zelfs de grootste barbaar eenvoudig moeten kunnen vaststellen. Maar helpen deed het allemaal niet.

Ik liep naar de absint. Er stonden een stuk of zes merken. Gifgroen gekleurd suikerwater met alcohol. Helfrich en Kübler daartussen. Ik voel me toch iets minder eenzaam en verlaten als collega Kübler naast me staat…

“Ik ben de distillateur van deze,” zei ik kalm.
“Is het werkelijk? Ik raad al mijn absintklanten uw product aan.” Dat was geen flauwekul. Hij wist wat gedistilleerde absint was. Wat echte absint was. Toch moest hij al die rotzooi op zijn schappen laten staan, want daar vroegen de meeste klanten naar. Cannabis-absint. Ja, het was om te huilen.

Ik liep verder naar de likeur en eau-de-vie. Er stond een aardige collectie Nusbaumer. Zelfs de Alisier. Nusbaumer is bij mijn weten de enige Elzasser eau-de-vie in Nederland. Ik complimenteerde de slijter.

“Ach, meneer, ik verkoop er in de maand één of twee flesjes van, maar toch houd ik ze in het assortiment. Ik wil goede producten bieden. En mensen als u spreken me er dan in de zaak op aan. Het liefst zou ik al die schappen met Malibu, Curaçao en Smirnoff hier helemaal niet hebben.”

Het lijkt me verschrikkelijk om te moeten leven van producten die je haat. Het lijkt me verschrikkelijk om slijter in Nederland te zijn.

T. en ik kennen elkaar uit de absintwereld. Absint is onze gedeelde passie. T. woont in Tsjechië, de bakermat van de nep-absint, de uit de hand gelopen marketingtruc die absinth met th heet, waar de Tsjechen zich zelf niet aan laven. Hij vroeg me hoe het mogelijk was. In Praag was het begonnen met die onzin, maar hier — er was toch zeker geen enkele reden toe?

Ik had wel weer van wal kunnen steken. Er viel zo veel te zeggen, maar waarschijnlijk zou ik desondanks geen enkele overtuigende reden kunnen geven. Ik gooide mijn armen in de lucht en schudde mijn hoofd. Ik wilde er echt niet meer over praten.

Platt

Wat je het allerdierbaarst is stop je in je Donderbüül, muziek maak je met een Fuckepott en een sappige gele pruim heet een Seikprumme. Het Kleverländisch wordt bijna alleen nog door oudere mensen op het platteland gesproken. De site plattsatt.de besteedt volop aandacht aan uiteenlopende aspecten van dit prachtige dialect, in woord, beeld en geluid.

Kiek in de Pot
“Guck in den Topf.”

Gedenkstein Reichswald
Gedenksteen voor het slachtoffer van een roofmoord aan de Treppkesweg in het Reichswald.

Gasthausstrasse
Gasthausstrasse.

Bruckner

Laatst schreef ik een wat warrig bericht over de beleving van kunst, met name muziek, in een nieuwsgroep waar de lucht op soortgelijke wijze van calvinisme is doordrongen als in de straten van Arnhem of Den Haag. Daarin stelde ik dat er uiteindelijk niet zo heel veel zinnigs over het onderwerp te zeggen valt. Ondertussen gaf ik aan dat de beleving van schoonheid heel acuut kan zijn, maar ook als het ware “verworven.” Dat zullen veel gepassioneerde muziekliefhebbers herkennen: soms moet je eerst vertrouwd raken met een bepaalde klanktaal, bepaalde thema’s, of wat dan ook, voordat de bliksem in alle heftigheid inslaat. Tevens gaf ik aan dat muziek rechtstreeks tot het gemoed spreekt, zoals Schopenhauer beweerde, onbemiddeld, zonder tussenkomst van woorden of beelden, maar dat er toch meer bij komt kijken: zo verwijzen thema’s verwijzen naar elkaar, een samenhang die ontegenzeggelijk deel uitmaakt van de schoonheidsbeleving en soms naar een buitenmuzikale gegevenheid, die uiteraard op de een of andere manier in de beleving van de luisteraar vertegenwoordigd moet zijn, want de muziek kan zelf niet uitleggen waarop wordt gedoeld. Naast de vertrouwdheid met en de grip op het werk lijkt dit me de tweede grote pijler van de “verworven” schoonheidsbeleving in de muziek.

De eerste Brucknersymfonie die ik ooit hoorde was de Derde. Het werk interesseerde me omdat de componist het had opgedragen aan Wagner. Ik vond het een afgrijselijke compositie, waarin van de hak op de tak werd gesprongen, thema’s werden uitgeschreeuwd, onaangename stiltes vielen, bizarre tempowisselingen plaatsvonden, en vooral waarin geen plek leek te zijn voor intieme emoties. Het was een lomp en koud werk, gecomponeerd door een krankzinnige.

Het eerste Brucknerconcert dat ik bijwoonde was een uitvoering van de Vijfde Symfonie. Het werd een kwelling. Een ongemakkelijk en bij momenten oorverdovend werk waar geen einde aan leek te komen. Tijdens de houterige, naïeve fuga in de finale had ik mij volledig voor het werk afgesloten. De apotheose drong niet meer tot me door. Mijn toenmalige vriendin zei me dat ik daaraan wel iets gemist had. Pas daar, in die laatste maten, wist het werk haar te bereiken en te treffen.

Die rare afwisseling van thema’s, van tempi, van stilte en oorverdovend kabaal, allemaal zonder overgangen, zonder voegwerk, rang, rang, rang, fascineerde me echter wel, hoezeer mijn oren ook gepijnigd werden. Die luide, geïsoleerde koperkoralen werden ook heel vreemd gedirigeerd, niet met vuur, zoals bij een Wagner- of een Mahler-uitvoering, nee, de dirigent boetseerde die koralen met grote, ronde armbewegingen in de lucht, om direct na het stilvallen ervan wat flarden van echo’s te grijpen en in zijn vuisten fijn te knijpen. Later realiseerde ik me dat het de eerste sleutel tot Bruckner was: dit was andere muziek en ik luisterde met de verkeerde oren, alsof het een soort symfonische Wagner was. Maar dat was het niet.

Ik leerde iets meer te begrijpen van de man achter de werken, de organist die het symfonieorkest bespeelde alsof het een kerkorgel was, zijn vrome katholicisme en ontzag voor het hogere, zijn naïeve en onmogelijke liefde voor jonge meisjes, zijn worsteling met zijn composities als laatbloeier, de incarnatie van het hogere in het imposante Alpenlandschap. God, de kathedraal, de bergen en de symfonieën lijken een soort viereenheid te vormen die er ineens heel anders uitziet dan de symfonieeën alleen. Ik stelde me deze muziek bij de beelden van onherbergzame hoogten voor, of als soundtrack van een rampenfilm. Dat was eigenlijk best geweldig!

Op een zondag hoorde en zag ik op de televisie een uitvoering van de Zevende Symfonie, onder Simon Rattle. Ik was meteen verkocht. Reeds bij het inzetten van de verstild zinderende violen en het melancholiek uitrollen van het eerste thema daar overheen, wist ik dat Bruckner wel degelijk kon componeren. Ook nu zou het af en toe weer naief en hoekig worden, maar het menens en op de een of andere manier klopte het nu wel. Maar de Zevende was ook echt anders. Zo werd de melancholie heel nadrukkelijk breed uitgemeten en daar kon ik wel wat mee.

Zo sloeg de Zevende voor mij een brug naar al het vroegere en latere werk van Bruckner. Dat zat wel degelijk vol schoonheid en intimiteit. Die werd nergens op een sokkel geplaatst, maar juist weggestopt in hoeken en gaten, zoals de ornamentiek van gotische kathedralen, alleen zichtbaar voor wie de moeite neemt verder te kijken dan massieve torens, zuilen en spitsbogen. Want muzikale kathedralen, dat is wat deze symfonieën zijn.

Nou ja, ik moest eraan denken, omdat ik vanmorgen na een willekeurige greep in de CD-kast ineens de Negende stond mee te dirigeren, dat onvoltooide werk met die gruwelijke dissonant in het langzame deel. Zijn eigen zwanenzang kreeg hij niet af, maar hij was nog juist in de gelegenheid om daarin zijn eigen angst en afgrijzen uit te drukken. En vooral zijn hoop. Dat hij geen slotdeel meer kon componeren, maakt het werk op paradoxale wijze juist heel compleet. Zijn verlangen naar het hogere blijft na het adagio in het luchtledige hangen. De dirigent knijpt nog voorzichtig een nauwelijks hoorbare echo fijn en dan is het stil. Zo blijft het verlangen een verlangen. En zo moet het zijn.

Lente

1.

Eindelijk hebben we weer een Hefeweizen kunnen drinken op het balkon. Met de pilsners gaat het echt even niet meer. Ik proef alleen nog maar hopkorrels. En oud brood. Als in de Grolsch uit mijn jeugd, dat we bleven drinken omdat het een kwaliteitspilsner uit de streek heette te zijn. De Grolsche brouwerij bestond toen al niet meer, althans niet voor de Nederlandse markt. We dronken fabrieksbier uit Enschede, net als die jongens van Normaal, die er ook mee gooiden.

Die hopkorrels zijn het ergst: bitter en bepaald niet gul van geur. Ik heb hier een pot gedroogde hopbellen staan die ik gebruik in de keukenjenever. Die bellen zijn echt anders dan die verachtelijke korrels. Dat oude brood hoort nu eenmaal bij pisbier, de populairste alcoholhoudende drank ter wereld. Hövels smaakt vreemd genoeg zoals vers brood ruikt, zoals bij de bakker hier in het dorp, maar dat is geen pilsner en al het verse brood ten spijt ook niet echt geweldig.

Urquell verdient eigenlijk de Nobelprijs, las ik laatst ergens. Omdat ze de stijl hebben uitgevonden. De huidige versie van dit pilsner-prototype smaakt verrassend genoeg nog steeds min of meer naar mout en hop. Dat is waarschijnlijk de grootste tekortkoming ervan, want wie wil zoiets?

Maar goed, dan toch maar Rochefort 8, absint, liters slobberwijn, fruitdistillaten en als de zon schijnt een Weizen. Entweder wir finden einen Weg, oder wir schaffen einen Weg. Morgen stoken we weer een Verte. Vandaag hebben we de flessentellers gastvrij ontvangen en die hebben weer goedgekeurd wat we doen.

2.

Gisteren sloop er vroeg in de ochtend een zwarte kat over het erf. Tijdens het wankelend ontwaken, espresso slurpend en droge wafels wegkauwend, stond het hoekige, boerse Bruckner-geweld waarschijnlijk te hard om te kunnen horen wat zich daarbuiten voltrok.

Het leek wel of iemand een kussen had leeggeschud:

Taube

Taube

Het gevogelte was meegsleurd naar de Hollandse RAV:

Taube

Gelukkig was het niet louter een lustmoord. Er was goed van gegeten. De kop en de borst waren verdwenen en ik vond een deels afgekloven stuk vleugel onder de RAV.

Taube

Taube

Vandaag was het overblijfsel geheel onder de RAV gesleept. Uitgehold gaapte het me bloedrood aan. Nog een paar dagen en dan volstaat de wind om het weg te werken.