Sloterdijk (1)

Fragmenten uit een verwijderde discussie op Facebook met ene Lou Salomé (die we ook onder een andere naam kennen), waarin ik de euvele moed had te vragen wat het belang is van filosofisch populisme en de braakballen van Peter Sloterdijk. Ik post deze aantekeningen hier opnieuw en wil later terugkomen op de ‘betekenis’ van het werk van Sloterdijk. Nu, februari 2012, denk ik dat Sloterdijk erin slaagt om zijn publiek zelf betekenis te laten toekennen aan zijn werk, een kunst die ook wordt verstaan door waarzeggers, mental coaches en autoverkopers. Daarover later wellicht meer.

[Sloterdijk kwam aan de orde. Ik vroeg wat er zo goed of mooi is aan zijn werk, een vraag die vaak is gesteld en zelden is beantwoord. Iemand bevestigde hoe prachtig zijn werk is, en hoe uniek zijn visie. Maar waarom?]

De pracht van zijn woordenbrij is altijd langs mij heengegaan. Dat is dan ook de eerste vraag die bij mij rijst: wat kan hier zo mooi aan zijn? Wat is er gebeurd? Ik kan me voorstellen dat die vraag moeilijk of helemaal niet te beantwoorden is. Ik heb immers ook opgegeven te begrijpen wat er prachtig kan zijn aan bijvoorbeeld een beaujolais nouveau. Of waarom mensen bij McDonald’s eten. Voor mij is het niet minder dan de hel, maar goed, een zeker rudiment van beschaving gebiedt mij de voorkeuren van anderen te respecteren zonder er ook maar iets van te begrijpen.

Zijn uniciteit ontgaat mij niet. Wel denk ik dat misschien juist op dat terrein het voordeel te behalen valt in het bezigen van wartaal. Immers, als alles mogelijk is wordt het eenvoudiger uniek te zijn. En ook hier weer: wat is daar zo bekoorlijk aan?

Wat dan rest is zijn ‘visie’. Welke visie? Sloterdijk zegt natuurlijk heel veel (veel te veel, zoals de meeste filosofen) en het meeste mag larie zijn, maar waarschijnlijk zit er wel wat tussen waar ‘iets'(*) in zit. Zijn die toevalstreffers dan zijn visie of is er toch zoiets als een filosofie van Sloterdijk waarvan de visie in zijn werk wordt uitgedragen? Ik hoor het graag. Nu of ooit.

(*) Zelf heb ik ooit Sloterdijks visionaire ‘ecologisch piëtisme’ ingezet tegen de natuurfilosofen aan de jezuïtische universiteit te Nijmegen. Daarover later misschien meer. Je kunt je er van alles bij afvragen, bijvoorbeeld waarom in bepaalde kringen een medische diagnose als willekeurig ‘etiketje’ geldt en een veeleer gratuit begrip als ‘ecologisch piëtisme’ als visie.

[‘Ooit’ kan lang op zich laten wachten. Wat er precies gezegd werd weet ik niet meer, maar opnieuw wilde ik antwoord op mijn vraag. Meer nog, ik wilde weten waarom die niet bevredigend beantwoord leek te kunnen worden. De emoties kwamen los. In privéberichten werd mij duidelijk gemaakt dat er iets niet pluis is aan mijn vraag. Maar wat, dat bleef in het ongewisse. In de verwijten werd de vraag namelijk stelselmatig ontweken. Hier, in de discussie, werd professorenhaat geventileerd. De poes van Lou Salomé begon te spinnen. Het had allemaal met Sloterdijk te maken, maar een positief antwoord bleef uit. (Er werd wel iets gezegd over wat je als lezer bereid bent te vergeven, vanwege zijn kennis, maar ik hoef hem niets te vergeven. Ik wil slechts weten wat zijn werk de moeite waard zou maken.)]

[Lou Salomé verwijderde haar bijdragen. Naar het scheen ontstond elders een discussie met Hans Valk en werd ik een roepende in de Woestijn genoemd. Van die discussie heb ik zelf niets van gezien, omdat die werd verwijderd. Toen verdween deze discussie eveneens, naar ik aanneem onder andere omdat sommige bijdragen nergens meer op sloegen nadat Lou de hare had verwijderd.]

Dat er hier geen poging wordt gedaan om een steekhoudend antwoord op mijn vraag te formuleren, zou ik mij natuurlijk kunnen aantrekken. Bovendien heeft Lou haar bijdragen weer eens verwijderd, waardoor sommige van mij nergens meer op slaan. Blijkbaar wil ze niet instaan voor haar woorden, laat staan voor die van de charlatan die haar poes doet spinnen. Plots bekruipt mij nu een gevoel van socialistische tristesse, als in het buurthuis waar Eric Rosseel onder TL-licht zijn Stella zit te slempen, maar mogelijk is dat misplaatst. Hoe dan ook, ik heb een idee.

Sloterdijk lijkt eerder een soort goeroefiguur dan een wijsgeer. De inhoudelijke portee van zijn werk doet er dan niet zo heel veel toe. De voldoening lijkt te bestaan in het achter hem aan lopen en roepen hoe prachtig het allemaal is. Mijn idee is nu dat daar een methode aan ten grondslag ligt. Sloterdijk zoekt gemeenplaatsen op, om die te omkleden met zijn metaforen en zijn eigen jargon. Door het jargon heen en achter de metaforen herkent de lezer de gemeenplaatsen en ‘begrijpt’ aldus de inzichten van de meester. Als mijn idee juist is, wat niet zo hoeft te zijn, zou Sloterdijk de grondlegger kunnen zijn van de eerste waarachtig vulgaire filosofie, de McDonaldisering van het denken: met de goedkoopste middelen de meeste klanten bereiken. Het zou een historische daad zijn.

Bijvoorbeeld, “sferen” kennen we al zo lang als we kennende wezens zijn. We leven in onze eigen “sfeer” die tegelijkertijd verbonden is met, als afgeschermd van de sfeer van anderen. Dat is een platitude. Volgens mij kun je niet eens mens zijn zonder dit zo te ervaren. Allerlei begrippen verwijzen ernaar: ‘privésfeer’ (een begrip dat in Duitsland overigens veel meer gewicht heeft dan in Nederland en zelfs België), ‘invloedssfeer’, ‘lekker sfeertje’, etc. Maar je kunt ook dit zeggen:

“Sphären sind die Räume, in denen die Menschen wirklich leben. Und ich versuche zu zeigen, dass Menschen bis jetzt immer falsch verstanden worden sind, deswegen, weil man den Ort, an dem sie sich aufhalten, stillschweigend voraussetzt, ohne ihn wirklich bewusst zu machen. Diesen Ort nenne ich Sphäre, um darauf hinzuweisen, dass wir nie nur nackt im großen Ganzen sind, nicht nur in einer physikalischen Umgebung, in einer physikalisch-biologischen Umwelt, sondern dass wir selber raumschöpferische Wesen sind, die gar nicht anders können als im selbst gemachten Raum sich aufzuhalten. Und dafür setze ich den Ausdruck Sphäre ein.“

Wat staat hier nu eigenlijk? Er staat niets, behalve dat we ons ergens nooit van bewust zijn geweest. Waarvan niet? Dat we “ruimtescheppende” wezens zijn? Nou, dat lijkt me toch wel. We zijn ons niet bewust geweest van het proza van Peter Sloterdijk. Niets minder en vooral niets meer dan dat. Proza waarin een gemeenplaats met de nodige omhaal van woorden wordt gebracht als iets nieuws.

Nu moet ik voorzichtig zijn, omdat ik absoluut niet van plan ben om die trilogie te lezen, na alles wat ik wel van en over Sloterdijk gelezen heb. Het bovenstaande citaat komt hier vandaan: http://www.henryk-broder.de/html/fr_sloter.html Het is het antwoord van de meester zelf op de vraag wat, kort omlijnd, de essentie van zijn ‘sferologie’ is.

In dat korte interview wordt vervolgens het belang (d.w.z. de onontkoombaarheid) van de metafoor benadrukt. De schuim-metafoor verbeeldt de grondkenmerken van ons bestaan: de samenwerking en de isolatie, maar ook (wederom een vanzelfsprekend gegeven) ons verval. Niets nieuws. Aan wie het boek wel gelezen heeft zou ik willen vragen hoe krachtig deze metafoor nu eigenlijk is. Begrijpen we meer van onze geïsoleerde verbondenheid en ons verval door beter naar schuim te kijken? Wordt afwassen na dit inzicht voorgoed anders? Of zeggen die uiteenspattende belletjes juist helemaal niets over hoe wij met elkaar samenhangen en ten onder gaan?

Verder zien we dat niet iedereen zich van Sloterdijk straffeloos met deze gemeenplaatsen mag bezighouden. De kerk dient te zwijgen omdat die Sloterdijks atmosfeer met wierook vervuilt en moderne architecten mogen wel meepraten omdat zij in hun vormgeving van ‘connected isolation’ Sloterdijks metafoor perfect zouden begrijpen.

Hier laat ik even bij.

[Nog even liepen de irraties hoog op, met name bij mij, en hartstochtelijk nam ik afscheid van Lou Salomé. Toen ging het beeld op zwart.]

Enkrateia

(Facebook, 27 november 2011)

Zo’n twintig jaar geleden leerde iemand me dat depressieve mensen vaak uiterst begaafd zijn. Hoeveel groten in de kunst lijden immers niet aan zwartgalligheid? Het leek ook wel te kloppen. Wie inzicht in de wereld had verworven werd daar niet blij van. Je werd depressief van wat de massa allemaal niet wilde zien. Depressie was een voortreffelijke aandoening.

Dat was natuurlijk een rare, romantische gedachte. Anachronistisch ook. Het was een gedachte die thuishoorde in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen verlichte geesten diepe minachting koesterden jegens de oppervlakkige massa die de wereld kapotmaakte. Je werd erin gesterkt door boekjes die rondzwierven op onze afdeling ‘psychoneurofarmacologie’, zoals ‘Famous Depressives’ van professor Van Lieburg uit Rotterdam, uitgegeven door Organon. Er werden grote geesten in genoemd, zoals Michelangelo, Luther, Loyola en Schopenhauer.

Soms was je tot tegen middernacht in het laboratorium bezig met superfusies van stukjes hersenweefsel, om bijvoorbeeld iets te onderzoeken aan de werking van de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as en je daarna zelf nog in de kroeg vol te laten lopen, terwijl een beduimeld exemplaar van “Aphorismen zur Lebensweisheit” of “Une Saison en Enfer” nonchalant uit de zak van je colbert stak. Dat was geen lijden aan het leven. Dat was genieten van hoe slecht het allemaal ging.

Evenwel, een relatie tussen depressie en bijzondere begaafdheid is nooit aangetoond. Er zijn depressieve grote geesten zoals er ook depressieve boerenlullen zijn. Omgekeerd is wel aangetoond dat begaafde kinderen zich meestal ontwikkelen tot succesvolle en stabiele individuen, bijvoorbeeld in het grote follow-up-onderzoek van Terman (1954) en in later werk, zoals dat van Pollins (1983). (Daarbij moet ik opmerken dat ‘begaafdheid’ daar wordt gedefinieerd als de hoogte van het IQ, wat ik heel betrekkelijk vind, omdat de IQ-test vooral meet hoe goed iemand is in het doorstaan van de IQ-test – een uiterst beperkte opvatting van begaafdheid).

Er is wel een relatie aangetoond tussen begaafdheid en een sterk aan depressie verwante aandoening, namelijk de posttraumatische stressstoornis (PTSD). Twintig jaar geleden hielden we ons daar nauwelijks mee bezig, maar mede dankzij het buitenlandbeleid van de Verenigde Staten staat de stoornis nu volop in de schijnwerpers. PTSD hangt op minstens drie manieren eng samen met depressie. Ten eerste is er een overeenkomst tussen symptomen. Ten tweede vergroot een depressie de kans op PTSD als er iets onaangenaams gebeurt (hoewel een “major depression” iemand ook volkomen onverschillig voor rampen kan maken). Ten derde heeft iemand met PTSD een zeer grote kans om in een depressie te belanden. Dat laatste mag ons niet verbazen, aangezien depressie waarschijnlijk weinig anders is dan een uit de bocht gevlogen stressreactie.

Die relatie tussen PTSD en intelligentie is nu precies omgekeerd aan het romantische ideaal. Hoe slimmer je bent, hoe kleiner de kans op PTSD, dat wil zeggen hoe beter je met stressvolle gebeurtenissen kunt omgaan (“coping”). Klinkt dat ook niet veel aannemelijker dan dat je zwartgallig blijft vanwege je inzicht in de aard der dingen? Hoe beter je begrijpt wat er met je gebeurt, of, zoals psychologen dat zeggen, hoe meer je je emoties verbaliseert, hoe kleiner de kans dat je uit het lood geslagen wordt. Intelligentie is daarbij een onmiskenbaar voordeel.

Dit nu, dat we er goed aan doen om met ons verstand onze emoties te beteugelen, in de mate waarin we daartoe in staat zijn, is al minstens 25 eeuwen bekend. De Grieken noemden het “enkrateia,” wat zoiets inhoudt als meesterschap over jezelf. Je geeft emoties de ruimte en redt jezelf door ze te temmen wanneer dat nodig is. Dat is de essentie van beschaving, wat mij betreft. Onze emoties staan niet ver af van die van de genetisch zo aan ons verwante chimpansee, een wreed en allesbehalve nobel wezen. Wij kunnen ons maar op één manier van de aap onderscheiden, namelijk door datgene te benutten wat wij in onze lichamelijke inferioriteit op hem voor hebben: ons verstand.

Nu zal men wel weer denken dat ik meen dat langs te weg van het verstand alle mogelijke idealen te verwezenlijken zijn. Niets van dat al. Langs de ongebruikelijke weg van depressie en PTSD kom ik terecht bij de gevoelsmensen die kennis en verstand nu al tientallen jaren buiten werking willen stellen. En met toenemend succes. In onderwijs en bedrijfsleven volgt men inmiddels intuïties, dringt men ze op aan leerlingen en werknemers, in communicatietrainingen en NLP-cursussen, men volgt innerlijke kompassen… In een land als Nederland wordt louter nog emotiepolitiek bedreven, bestaat de esthetische beleving uit het meejanken met het exhibitionisme van een Connie Palmen, tiert de esoterie welig en weigert men steeds meer te geloven in onderzoek, laat staan zelfonderzoek.

Ik vind dat jammer. Ik denk dat het een groot verlies is, dat ons meer dan 25 eeuwen terugwerpt in de tijd. Als we het al overleven. Zo ja, dan denk ik dat iedereen er uiteindelijk depressiever van wordt.

Melencolia

Facebook

Toen ik een paar jaar geleden toetrad tot Facebook, leek het een verademing om de contacten uit de werelden waarin ik actief was bij elkaar te hebben. Meer dan dat, ik heb er kennisgemaakt met enkele fijne en interessante mensen.

Zo bleef het niet. Facebook werd bijna een tweede leven en van dat leven wilde ik niets missen. Dwangmatig volgde ik wat er zich voltrok en deelde ik een (soms zorgvuldige, maar meestal lukrake) selectie van mijn ervaringen. En vele dronken gedachten.

Ondertussen hadden de meeste mensen die mij aanspraken hun account al opgeheven of waren ze simpelweg inactief. Uiteindelijk zat ik vooral nog lelijke en stompzinnige berichten te lezen en klaarblijkelijk kon ik dat niet laten. Mijn opvatting over die berichten liet ik lang niet altijd achterwege. Op Facebook lijkt soms alles uitvergroot; je ziet niet slechts stuitende meningen en gedragingen, maar vaak ook hoe die tot stand komen en als je het niet gelooft kun je het allemaal nog eens rustig nalezen.

Deze week barstte de bom. Neen, dat gebeurde niet. Al maanden voelde ik mij ongelukkig op Facebook en deze week liep het vat waarin de ergernissen werden opgevangen over. Ik schoffeerde de irritantste online ADHD’er die ik ken op burleske wijze en maakte daarmee nog eenmaal hevige emoties los, terwijl ik mijn slachtoffer al zeker een jaar had ‘ontvriend’ en hij waarschijnlijk helemaal geen klootzak is, maar iemand die in zijn loutere bestaan voor mij onverdraaglijk is.

Ik leef nu enkele dagen zonder zonder Facebook en dat bevalt buitengewoon goed. Ik zal u besparen wat ik allemaal ‘hervind’, want ik heb de schurft aan dergelijke volksdiepzinnigheden. U weet waar u daarvoor terechtkunt.

Tegen de hyperactieven

Een bekentenis op Facebook (najaar 2011), die nooit serieus werd genomen:

Niets is zo vermoeiend als de omgang met hyperactieve mensen. Zonder te overdrijven kan ik stellen dat er niets anders bestaat dat bij mij leidt tot de totale geestelijke uitputting. Hyperactieve mensen zenden als het ware twee signalen uit, om maar een eigentijdse woordkeuze te gebruiken, en dat doen ze zonder onderbreking: “Ik besta” en “bevestig mijn bestaan.” Het lijkt erop dat ze een onderontwikkeld ego moeten compenseren door de ander voortdurend te bombarderen met hun platvloersheden en de wormstekige vruchten van hun botte geesten.

Ik heb besloten om hyperactieve mensen voortaan openlijk te discrimineren, te vernederen en naar mijn believen lichamelijk te kastijden. Nu zal men mij wel weer gaan verwijten dat ik onredelijk ben, omdat hyperactieve mensen er niets aan kunnen doen dat ze zo zijn. Dat mag waar wezen, maar ik kan er in ieder geval niets aan doen dat hyperactieve mensen voor mij onverdraaglijk zijn. Wat mij rest is de verdediging.

Smaak (2)

Weken, maanden of jaren? Dat vroeg ik me af. We zouden het over smaak hebben en daar kwam niets van. Hooguit zijn er enkele smaak-updates op Facebook voorbijgekomen. Graag zou ik het nu over de smaak van water hebben (die bestaat namelijk), maar dat stel ik even uit.

Een merkwaardige ervaring weerhield mij er bijna een jaar geleden van om door te gaan over smaak. Op de begrafenis van mijn vader werd ik geconfronteerd met een foto van de man met een blik Heineken. Dat was in een kerk.