Op een voettocht van Amsterdam naar Kleef, in 1721, komt Cornelis Pronk met een groep vrienden aan in herberg De Swarte Raven, gelegen nabij een berg, de Hingstberg. Ene Pieter van der Werf noteert in zijn reisjournaal:
Aldus voortwandelende in gesigt van seer veel koornakkers aan wederzyde van den weg, kwamen wy aan zekere herberg, de Swarte Raven genaamt, ten ses uuren, onderwylen dat een van ons geselschap – tussen Kranenburg en deze herberg – op een hessenkar gezeten had. Alhier was wederom een seer vermakelyke plysterplaats, leggende tegens het gebergte en’t walt, ‘t welk een seer groot digt bos is van enige mylen groot. Vortoefden alhier een wyl tyts, om de aangenaamheyd van deze landstreek te beschouwen. Tot nogtoe konden wy de stad Cleef niet sien – hoewel wij niet veer van deselve af waren – om dat deselve achter dit gebergte en walt gelegen is. Terwyl men alhier eens plysterden, gebeurden’t, dat enen van ons geselschap – door noot geparst zynde – sig gaarne van enig gemak wilde bedienen. Maar zulks alhier nog in de emleggende landstreken – uytgezondert in de steden – niet kunnende bekomen, wierd, wanneer men daar na vroeg, met laggen beantwoort. Derhalve moest men, met het geslagt der beesten, het land helpen bemesten.