Grauwe ochtenden en stralende middagen — dat is nu al dagenlang zo. Ik moet eruit, gezien mijn behoefte aan zonlicht en lentelucht.
Een oude Hollandse toerfietser in een strak pakje vol kleurige reclame rijdt de bosweg langs de brandtoren op de Geldenberg op en af. Hij heeft al een vakantiegevoel, want er klinkt een in slijm gesmoord “bonjour” van achter het snotgordijn aan zijn neus. “Guten Tag!” schreeuw ik hem toe.
Op de stafkaart staan opvallende bomen gemarkeerd. Ongeveer op de plek waar de Kurfürsteneiche zou moeten staan ligt een enorme met mos begroeide stam in het bos. Dat zal hem geweest zijn. De Vierstämmige Eiche is volstrekt onvindbaar. Oh, kijk daar, een boom met heel veel stammen! Verdomme, het is een beuk. Dat is wel een eik, maar die heeft maar één stam. Nee, een halve maar. Oh, daar ligt de rest. En daar staat er een met twee stammen.
Nee, het wordt niets meer vandaag. Ik merk het aan alles.
De man onderzoekt graag zijn stam.
Waarom schreeuwde je in Godsnaam?
Zijn stam? Ik schreeuwde omdat dat vochtige “bonjour” me niet beviel. Dat zeggen we hier nooit zo.