Uit Moyland

Op deze eerste ledige zaterdag sinds maanden en maanden, brachten wij uit Moyland de volgende voorwerpen mee. Welnu, er lag nog veel meer natuurlijk, maar Jan Splinter is nog lang niet door zijn winter.

  • Joseph Beuys door Heiner Stachelhaus
  • Een affiche van een expositie uit 2004, over het Anholter-Moyländer Kräuterbuch uit 1470 (waarover later ongetwijfeld meer, want dit schreeuwt om diepgravend onderzoek). De afbeelding toont een alruinwortel die, zoals het hoort, wordt geoogst door een hond.
  • Een potlood met opschrift: “Jeder Mensch ist ein Künstler” — Joseph Beuys

Il faut cultiver notre jardin.

Frikandel

Zelden heb ik zo veel van mijn ouders gehouden als op de dag dat ik voor het eerst een frikandel at. Ik ben niet “beschermd” opgevoed, maar diverse verschrikkingen uit de omliggende wereld zijn mij als kind in een allochtoon gezin bespaard gebleven. Het zal rond het begin van de puberteit geweest zijn dat het ontdekken begon, de leeftijd waarop je met klasgenoten en vrienden eropuit trekt en waarop bovendien het grote incasseren dat het leven is een aanvang heeft genomen. De frikandel kon daar wel bij, hoe onaangenaam de ervaring ook was.

De frikandel staat niet alleen, maar behoort doet een arsenaal van versnaperingen, in een snackcultuur van smeerpijperij die in de hele wereld geen weerga kent. Deze cultuur manifesteert zich in zogenaamde cafetaria’s. De gebrekkigheid van dat woord – wat zou in vredesnaam een cafetaria moeten zijn? – wijst er al op dat er iets helemaal niet in den haak is. De “patatjes speciaal” en de “vleessnacks” dragen er bij aan een walm die uniek is voor Nederland en die wellicht samen met de margarine uit de burgerkeuken de olfactorische signatuur van het land bepaalt, zoals in de hel alles naar zwavelige dampen riekt.

Je kunt je afvragen of de Nederlander deze verschrikkingen echt zelf wil. De Imbissbude die hier in Wyler nagenoeg op de landsgrens staat is een goudmijn. De klanten zijn voornamelijk Nederlandse werklui uit de regio, ongecompliceerde mensen die de voorkeur geven aan eetbaar voedsel. De formule is simpel: als je een broodje worst bestelt krijg je een broodje worst en niet, zoals aan de andere kant van de grens, een spons met wee en licht zurig, tot drol geperst slachtafval.

Een ander (willekeurig) voorbeeld is de friettent Van Gogh in Amersfoort. Daar worden de aardappelen in de zaak tot friet gesneden en op z’n Belgisch dubbel gefrituurd. Ze hebben er zelfs Belgische mayonaise. Helaas hebben ze ook de gebruikelijke mierzoete junksauzen zoals Hollandse mayonaise (“frietsaus”) en joppiesaus, en natuurlijk vleessnacks als de verderfelijk stinkende pikanto. Maar goed, je mag geen wonderen verwachten. Dat de zaak zo goed loopt vanwege de friet heeft toch iets weg van een lichtpuntje.

De frikandel is hoe dan ook de Nederlandse vleessnack par excellence. Je vraagt je af wat er in de uitvinder gevaren moest zijn. Je zou denken dat hij een snack heeft willen ontwikkelen die in alle opzichten zo weerzinwekkend mogelijk is: de geur, de vorm, de kleur, de textuur, de consistentie en de smaak. Alleen kijken naar een frikandel, of het ding aanraken, is al buitengewoon onplezierig. En als je de frikandel dan toch gegeten hebt is het leed nog lang niet geleden. Urenlang zul je er bij iedere geringe oprisping pijnlijk aan herinnerd worden wat je gedaan hebt.

Met het woord “frikandel” is iets bijzonders aan de hand. In de aangrenzende landen kennen we de frikadel. Dat is een gekruide en meestal vrij uiige gehaktbal of -schijf. Bepaald geen delicatesse, maar het is wat het is, namelijk gehakt. In een eerdere versie van het Wikipedia-artikel “Frikandel” stond vermeld dat men in Europese landen de frikadel kent. Die formulering beviel me, want de suggestie werd erdoor gewekt dat Nederland gustatief geen Europees land is. Het ligt op de gastronomische landkaart binnen de frikadellengrens, maar ze hebben er geen frikadellen. In plaats daarvan hebben ze iets nieuws uitgevonden, iets eigens: de frikandel met een ‘n’.

De frikandel werd uitgevonden in het herrijzend Nederland van de sombere jaren 50. Het vreemde is dat het vervolgens een halve eeuw heeft geduurd voordat het woord “frikandel” in de spelling werd opgenomen. Van Dale en de Taalunie hebben het bestaan van de frikandel al die tijd ontkend! En dat terwijl de Europese frikadel wél in hun woordenlijsten was opgenomen.

Het ding “frikandel” was in de landstaal niet gekoppeld aan een woord “frikandel.” Het zweefde rond in een soort imaginaire oerwerkelijkheid buiten de taal en mocht blijkbaar niet officieel benoemd worden. Toch sprak iedereen erover. Het is onmogelijk om iets alomtegenwoordigs consequent niet te benoemen. Het probleem is een jaar of wat geleden verholpen. De frikandel bestaat nu volop.

Huurwoning komt vrij…

Bij ons op het erf komt per januari 2009 een huurwoning vrij (65 m2, plus garage en tuin). De woning is gelegen in een landelijke omgeving, met de natuurgebieden van het Reichswald en de Kranenburger Bruch op loopafstand. Kleef op 5 minuten, Nijmegen op 15 minuten.

Nadere details volgen binnenkort.

Onze voorkeur gaat uit naar een bloedmooie, belezen, alleenstaande dame zonder kinderen, die van eten, drinken, klassieke muziek en snoeiharde seks houdt.

Op bedevaart

Binnen de nieuwe spiritualiteit is de bedevaart weer helemaal terug. Een wandeling naar Santiago de Compostella helpt je misschien niet dichter bij God te komen, maar blijkbaar wel dichter bij jezelf en wellicht dichter bij alle mistige prietpraat die het Woord Gods heeft vervangen.

Ik weet het niet. Volgens mij kun je beter met een goed glas absint op je balkon gaan zitten — desnoods een vaas Hefeweizen als het echt zomert — en uitkijkend over de velden de dingen in ogenschouw nemen zoals ze zijn, nadenken over jezelf en je verhouding tot die dingen en vervolgens je conclusies trekken. Dan kom je denk ik nader tot jezelf dan wanneer je honderden kilometers gaat sjouwen in de richting van een of ander heiligdom.

De pelgrimsroutes zijn overal in Europa aangegeven met blauwe bordjes waarop in gele lijnen een gestileerde Sint Jacobssschelp staat afgebeeld. Ik ben daar niet ongevoelig voor. Het is een stuk Europese historie dat ineens weer zichtbaar wordt. De romantiek daarvan raakt me, al heb ik niets met de modieuze spiritualiteit.

Als ik op bedevaart wil gaan hoef ik niet ver te lopen. Kranenburg is een bedevaartsoord, dus ik kan als ik ‘s morgens naar de bakker ga meteen even een bedevaart meepikken, mocht ik er behoefte aan hebben. Maar waarom? Waarom is Kranenburg een bedevaartsoord? Het antwoord is de vinden op de helling van de Brandenberg, direct aan de noordzijde van het stadje. Ik heb het nooit geweten.

Kevelaer is bekender, als de belangrijkste bedevaartsplaats van Noordwest Europa, en dat is hier niet ver vandaan. Ze hebben er een afbeelding van de Maagd Maria die op wonderbaarlijke wijze kan genezen, de Consolatrix Afflictorum, troosteres der bedroefden. Dat is duidelijk: je hebt ergens last van, je gaat naar Kevelaer en de Troosteres zorgt voor een oplossing.

Mijn voetblessure wil maar niet genezen. Vanmorgen werd ik weer eens wakker met helse pijnen. Ik kon nauwelijks mijn espressomachine bereiken. Zoiets duurt een paar uur. Dan kun je weer min of meer lopen. In ieder geval tot aan je auto. Ik zou niet weten wat de oorzaak is. Deze blessure is uit het niets gekomen en lijkt niet over te gaan.

Het was mooi weer, niet te warm, dus het leek me wel een aardige dag voor een bedevaart. Gelukkig kon ik in Kevelaer pal achter de basiliek parkeren, want een eind lopen zat er niet in.

Toen ik er aankwam piste het van de regen. Op het plein brandden honderden kaarsen die niet door de regen werden gedoofd. Een wonder! In de basiliek jengelde een orgel. De preek ging over zelfstandig denken en de mening van de massa. Daar hoeven ze van mij in een kerk niet mee aan te komen. In de Beichtkapelle werden baby’s met water besprenkeld door een vent in een jurk. In een zijstraat kraste een artistieke jongeling Méditation de Thaïs op een ontstemde viool. Er hing een geur van schnitzels en bier.

Ik begaf me naar de Gnadenkapelle. Die was opgeluisterd met kerstverlichting en rode lampions. Ik vond het er sfeervol uitzien en raakte helemaal in de feeststemming.

Ik wendde mij tot de beeltenis van de gnädige Frau Consolatrix (een minuscuul prentje) en vertelde haar van het gesodemieter met mijn voet. Gross wie das Meer ist mein Schmerz. Ze sprak: “Lazer op, heiden. Ga liever je moeder pesten met je gemekker of bezoek je huisarts.” Het was duidelijk dat ik hier voor niets was. Um sonst. Für den Schlitz der Katze.

Vrijdag had ik collega Stijn van Absinthia.be op bezoek. Mijn voet ten spijt stelde ik voor een boswandeling te maken en wat van gedachten te wisselen.

We parkeerden bij de zogenaamde Heilig-Kreuz-Stock, op de noordhelling van de Brandenberg, aan de rand van Kranenburg. Ik zei hem dat dit de plek is waar Kranenburg tot bedevaartsoord is geworden, hoewel het mij volstrekt onduidelijk is waarom precies. Er was een hostie ontheiligd in een boom en de boomstam spleet een paar decennia later. Dat is wat het informatiebordje vermeldt. De stok zelf is een stenen zuil waarin met Duitse precisie een gat is geboord. Als je erdoorheen kijkt zie je de bedevaartskerk van Kranenburg.

Tijdens de wandeling vroeg Stijn zich hardop af hoe een hostie op die plek ontheiligd kan zijn — wat er nu eigenlijk gebeurd is. Het informatiebord zegt er niets over.

Toen we terugkeerden bij de auto was een groep fietsers neergestreken bij de gedenksteen. Het was een groep van jongeren die verveeld luisterden naar het verhaal van een parochiewerker (of zoiets) die zalvend vertelde over Kranenburg als bedevaartsoord.

De essentie van het verhaal had ik gemist, maar ik zag mijn kans schoon en vroeg hem hoe die hostie in 1280 ontheiligd was. Hij legde uit hoe een boer de mis had bijgewoond en vervolgens huiswaarts was gekeerd. Zonder een gelaatsspier te vertrekken plaatste hij zijn hand voor zijn maagstreek, beschreef daarmee een opwaartse curve en zei bloedserieus: “Er hat sich übergeben.”

Ik ben blij dat ik het eindelijk weet. Kranenburg is een bedevaartsoord omdat een boer aan de bosrand zijn hostie heeft uitgekotst.

Heilig-Kreuz-Stock

heilig-kreuz-stock

Heilig-Kreuz-Stock

Il faut cultiver

Candide leefde in Westfalen, op het kasteel van baron Thunder-ten-Tronck. Hij groeide op met het gedachtegoed van Leibniz, vertegenwoordigd door zijn leermeester Pangloss. Wij leven in de best mogelijke van alle werelden en mevrouw de barones is de voortreffelijkste van alle baronessen. Op een avond kuste Candide freule Cunegonda, waarop hij uit “het schoonste aller bestaande kastelen” werd gejaagd met “ferme schoppen tegen zijn zitvlak”.

Met zijn optimistisch gedachtegoed als bagage trok hij door de wereld. Deze bleek enkel te bestaan uit leed, verdriet en onrechtvaardigheid. Uiteindelijk hervond hij zijn geliefde, die, getekend door het leven, zo lelijk als de nacht was geworden. Candide besluit: “il faut cultiver notre jardin” (wij moeten onze tuin bewerken).

Wij moeten hetgeen ons toekomt, hetgeen waarin wij leven, namelijk de wereld die allerminst de best mogelijke is, intensief onderhouden om erin te kunnen leven zonder dat deze een tranendal wordt. Of juist niet: de wereld is de slechtst mogelijke van alle denkbare werelden. Daar valt weinig aan te veranderen, dus laten we ons vooral terugtrekken in onze eigen tuin en deze goed onderhouden.

Candide’s omzwervingen begonnen in Westfalen. Zijn schepper, vooral bekend onder de naam Voltaire, had hier, op een steenworp afstand van waar ik woon, de eerste ontmoeting met een van zijn belangrijkste vrienden. Op kasteel Moyland, net aan de andere kant van Kleef, ontmoette hij Frederik de Grote van Pruisen.

Frederik wilde naast koning ook graag schrijver en dichter zijn. Hij had het in zich. Iets, in ieder geval, had hij in zich. In 1736 had Voltaire nog geen enkel meesterwerk geschreven, maar Frederik herkende in hem reeds de grootste man van Frankrijk en stuurde hem fanmail: “Ik acht het een zeer grote eer als tijdgenoot geboren te zijn van een man met zo’n uitzonderlijke begaafdheid als de uwe. Het is niet iedereen gegeven de geest te doen lachen, en welke vreugden kunnen die van de geest te boven gaan?”

Voltaire huilde van vreugde om deze bewondering. Frederik was een verlicht vorst, een vrijdenker die de idealen van de Verlichting buiten Frankrijk zou kunnen verwerkelijken. Frederik haatte domheid (“Gegen Dummheit kämpfen sogar die Götter vergebens”), maar wilde de belangen van zijn achterlijke onderdanen zo goed mogelijk behartigen. Hij stuurde Voltaire een exemplaar van zijn pacifistische geschrift Anti-Machiavel en viel vervolgens Silezië binnen om Europa te dompelen in de zoveelste bloedige oorlog.

En in 1740 ontmoetten de heren elkaar dan in Moyland. Het klikte goed en Voltaire werd uitgenodigd in Potsdam, met onkostenvergoeding en alles. Hij paste voor de luisterrijke banketten omdat hij “schneidige” generaals niet kon velen, maar tijdens de intieme soupers hadden de koning en de denker volgens getuigen gesprekken die beter waren dan het best geschreven en interessantste boek ter wereld. In het Frans, want Voltaire wenste de Duitsers meer geest en minder medeklinkers toe.

Een mens moet toch een beetje kunnen rondkomen. Voltaire wilde beleggen in Saksische obligaties, maar Frederik verbood hem dat. Bankier Hirsch dreigde de plannen te verraden, waarop Voltaire zijn keel dichtkneep en Frederik lucht van de zaak kreeg. Hij was er pissig over. Hij zei tegen de arts en verlichtingsfilosoof La Mettrie: “Men knijpt de citroen uit en gooit de schil weg.” Die citroen was Voltaire. En binnenkort alleen nog maar de schil. La Mettrie hield zijn mond niet en Voltaire schreef: “De citroenschil spookt in mijn dromen rond. Ik lijk op de man die van de toren viel, het vallen door de lucht aangenaam vond en zei: ‘Goed, als het maar zo blijft'”.

In 1752 kreeg de grote wiskundige Maupertuis een meningsverschil met zijn veel minder grote collega Koenig. Frederik was het eens met Maupertuis. Voltaire schaarde zich aan de zijde van Koenig. “Ik ben schrijver in een kamp dat de koning vijandig is. Ik heb geen scepter, maar een pen.” En Frederik schreef: “De duivel is in mijn letterkundigen gevaren, er is niets met hen te beginnen. Het moet de dieren troosten te zien dat mensen met verstand vaak niet beter zijn dan zij.”

Voltaire schreef zijn strijdschrift tegen Maupertuis. Frederik kon er hartelijk om lachen maar verzocht hem het niet te publiceren. Ondertussen lag het al bij de drukker. Toen het verscheen barstte de koninklijke toorn los en sloeg Voltaire op de vlucht.

In Frankfurt werd hij gearresteerd. Notabene buiten het rechtsgebied van Frederik. Hij zou worden vrijgelaten als hij Frederiks gedicht Palladium zou teruggeven. Het manuscript zwierf echter ergens in Europa rond in een reiskoffer.

Een boekhandelaar die nog geld van de gevangen denker kreeg zag zijn kans schoon en verzocht om betaling. Voltaire verkocht hem een muilpeer. Zijn secretaris, Collini, feliciteerde de boekhandelaar met het bereikte resultaat: “Meneer, u hebt een oorvijg gehad van een van de grootste mannen op aarde.”

De koffer met het manuscript kwam boven water en Voltaire was vrij om terug te keren naar Frankrijk. Aan de grens bleek dat hij in zijn eigen land was verbannen. Hij kocht een landgoed in Zwitserland, Les Délices, om daar op zijn gemak te herstellen en, natuurlijk, om zijn tuin te beplanten.

Moyland in 1746

Die letzte Residenz

Met subsidie van de Euregio Rhein-Waal is hier langs de Via Romana (Nijmegen-Xanten) een tweetal nieuwe wandelroutes uitgezet. De namen spreken tot mijn verbeelding: Prinz-Moritz-Weg en Voltaire-Weg. De eerste is genoemd naar de man die zijn stempel drukte op zowel het uiterlijk als de mentaliteit van deze streek, de tweede naar de aimabele denker die hier in Moyland een van de belangrijkste ontmoetingen van zijn leven had (waarover later wellicht meer).

Johan Maurits van Nassau-Siegen trad na diverse studies in dienst van het Nederlandse leger en vocht een tijdje mee tegen de Spanjaarden. Maar niet lang, want hij trok naar Brazilië om daar voor de Hollanders een klein imperium te stichten en te regeren. Een daverend succes werd het niet. Maurits, bijgenaamd “de Braziliaan”, keerde terug naar Europa en werd uiteindelijk stadhouder van Kleef. Ook leefde hij nog een tijdje in Den Haag, waar hij het Mauritshuis liet bouwen. (Dat is dus niet van die andere Maurits.) Zijn hele volwassen leven lang was hij bevriend met Frederik Willem, de Grote Keurvorst van Brandenburg en hertog van Pruisen.

Hij liet Jacob van Campen naar Kleef komen om samen met hem diverse residenties en parken te ontwerpen. Kleef is in de laatste wereldoorlog naar de twintigste eeuw gebombardeerd, maar de parken rond de Tiergarten getuigen nog altijd van die glorierijke tijd. Ze zouden zelfs een voorbeeld zijn geweest voor de tuinen van Versailles. Maurits liet 600 lindebomen uit Holland naar Kleef komen. Dat voorbeeld werd in Berlijn nagevolgd: Unter den Linden.

Hij zou sterven in Berg und Tal bij Kleef, maar voordat het zover was ontwierp hij zijn eigen grafmonument. Desondanks zou hij uiteindelijk worden bijgezet in Siegen.

Op een heiige voorjaarsavond jaag ik de BMW naar de oostzijde van de stad. Het landschap wordt er tegenwoordig “Arcadisch” genoemd. Welnu, bossen, bouwland en parken gaan in elkaar over, op de grens tussen de stuwwallen en de uitgestrekte kleigronden. Zijn wij niet allen in Arcadië geboren?

Tussen de Papenberg en de stad ligt de rechthoekig verkavelde vlakte die “De Galleien” wordt genoemd, een merkwaardige verbastering van “Alleeën”, lanen die Maurits liet aanleggen om doorheen te banjeren, met zicht op de Zwanenburcht.

Aan de voet van die kleine berg vinden we dan zijn lege graf. Het is tamelijk lelijk en vrij, eh, Duits…

De tombe van Johannes Mauritius Nassaviae Princeps Comes Ducatus Clivensis Prinicipatus Minden. De paaltjes zijn inderdaad kanonslopen.

Maurits was een groot man. Hij was een kenner van de klassieke oudheid. Daarbij was hij ruimdenkend en ruimhartig. Hoewel overtuigd calvinist gaf hij het katholicisme in de streek alle ruimte die het nodig had.

In zijn monument verwerkte hij Romeinse opgravingen uit de streek: reliëfs en amforen. Ook hij was slechts een schakel in een lange reeks historische gebeurtenissen die de mensheid (hopelijk) vooruit zouden helpen.

Tijdens de Hollandse Oorlog toonden de Fransen veel respect voor hem. Kleef werd gespaard. Deels dankzij de politiek van Frederik Willem, maar ongetwijfeld ook dankzij de persoon van Maurits van Nassau.

Na zijn dood leed zijn monument onder vernielingen, zeker ook in de Napoleontische tijd, totdat de prefect besloot het in bescherming te nemen. Een gedenksteen voor Maurice de Nassau getuigt ervan.

In het zevende regeringsjaar van Napoleon, 1811, ondertekend door minister Montalivet, baron Ladoucette, prefect Gruat en burgemeester Schacht.

Alles wat je ziet is nep. De Romeinse objecten, de zeventiende-eeuwse gietijzeren kelken, ze zijn ondergebracht in musea en vervangen door reproducties.

Wat echt is, is de geest die er rondhangt. De Romeinse weg, Drusus, Trajanus, Maurits, de pelgrims op weg naar Santiago, de historie die je onder je voeten hebt als je hier staat. Op de paal onder het bord is een sticker geplakt met de gestileerde Sint-Jakobsschelp. We staan hier op een tak van de Camino.

Twee jongemannen van in de twintig verlaten de weg die door Berg und Tal loopt en komen op me af.

“Suchst du Tumba, die letzte Residenz?”
Nou ja, ik sta voor een tombe die één van de groten der aarde voor zichzelf had bedoeld als laatste residentie, maar ik geloof niet dat ik echt wat zoek. Vooral het zo ongebruikelijke “du” verbaast me nogal. Dat zeggen ze hier niet tegen mijmerende heren met een hoed.

“Ah, du weisst überhaupt nicht wovon ich rede!” Nee, op dat moment heb ik geen idee, maar het gaat natuurlijk over een nieuwe rage: geocaching.

(Gepost op het groenefee-forum op 12 april 2008.)