Een druilerige zondag, urenlang gekloot met bonnen en facturen voor de BTW-aangifte, het hele weekend nauwelijks geslapen, kortom, een ideale dag om alleen maar uitgeput te zijn en tot helemaal niets te komen – wat pagina’s uit ooit gelezen boeken op te slaan en misschien wat te citeren.
Voltaire had storm gezaaid en Schopenhauer had de oogst binnengehaald. Zoiets schreef de Amerikaanse filosofiepopularisator Will Durant in de eerste helft van de vorige eeuw, al kan ik niet meer vinden waar. In een eerder artikeltje gaf ik al aan hoe Voltaire dat deed, dat storm zaaien, op zijn Pruisische avontuur met Frederik de Grote, en door Candide met zijn optimisme als bagage op wereldreis te sturen, in wat volgens Leibniz le meilleur des mondes possibles was. Voltaire wist beter, maar zijn pessimisme was allesbehalve bodemloos. We konden immers zelf werken aan een verbetering van die wereld. We konden onze tuin beplanten.
De Franse Revolutie verslond haar kinderen, een Bourbon besteeg de troon en Europa lag min of meer in puin. Velen werden er niet opgewekt van. Heine, Byron. Goethe prees zich gelukkig dat hij niet meer jong was in deze wereld. Beethoven verscheurde de opdracht aan de kleine Corsicaan van zijn Eroica.
Was dit dan de oogst die Schopenhauer binnenhaalde, zoals Durant stelt? Schopenhauer zou dat zelf ten stelligste ontkennen. Hij had immers het wereldraadsel opgelost en wat hij openbaarde had niets met de waan van de dag te maken. Zijn pessimisme zou van alle tijden zijn en was wel degelijk bodemloos. Er viel niets te verbeteren aan deze hel, al was er wel een ethisch antwoord mogelijk, namelijk de negatie van de essentie ervan, zoals die zich openbaart in jezelf.
Maar wat zei ik nou? We zouden niet schrijven vandaag en al helemaal niet denken – enkel bladeren en citeren.
En op deze wereld, dit strijdtoneel van gekwelde en angstige wezens die slechts kunnen bestaan doordat de een de ander verorbert, waar zodoende elk verscheurend dier het levend graf van duizend andere is en zijn instandhouding een keten van marteldoden vormt, waar verder, gelijkop met de graad van kennis, ook het vermogen om te lijden toeneemt, zodat dit in de mens zijn hoogtepunt bereikt, een punt dat hoger ligt naarmate hij intelligenter is – op deze wereld nu heeft men het systeem van het optimisme willen toepassen en men heeft haar voor de best mogelijke willen laten doorgaan. Een schrijnende absurditeit. — En dan komt zo’n optimist me vertellen dat ik mijn ogen moet opendoen en de wereld in kijken, hoe mooi die toch is in de zonneschijn, met haar bergen, dalen, stromen, planten, dieren, enzovoorts. Is de wereld soms een kijkkast? Om te zien zijn ze wel mooi, die dingen, maar ze te zijn, dat is heel wat anders.
(WWV II)
Zou men een optimist, al was het nog zo’n verstokte, door ziekenhuizen, lazaretten en de martelkamers van chirurgen rondleiden, hem langs gevangenissen, foltercellen en slavenstallen voeren, over slagvelden en galgenvelden, zou men vervolgens alle duistere behuizingen van de ellende voor hem openen, waar die zich voor de koel-nieuwsgierige blikken verschuilt, en hem tot slot een blik laten werpen in de hongertoren van Ugolino, dan zou ook hij stellig aan het eind wel inzien wat voor soort wereld deze meilleur des mondes possibles eigenlijk is. Waar anders heeft Dante de stof voor zijn hel gevonden dan in onze eigen werkelijke wereld? Toch is het een heel ordentelijke hel geworden. Toen hij daarentegen voor de opgave kwam te staan de hemel met zijn vreugden te schilderen, toen stuitte hij op een onoverkomelijk probleem, omdat onze wereld voor zoiets nu eenmaal volstrekt geen materiaal oplevert.
(WWV I)
Men heeft wel gejammerd dat mijn filosofie zo melancholiek en troosteloos is. Toch ligt dat enkel daaraan dat ik, in plaats van fabeltjes te vertellen over een toekomstige hel als equivalent voor onze zonden, aantoonde dat daar waar de schuld gelegen is, in de wereld namelijk, ook al iets is wat op de hel lijkt. Wie dat zou willen loochenen hoeft enkel maar af te wachten – hij zal het nog wel ervaren.
(WWV II)