Nu voor een habbekrats!
Binnen- en buitenschil
Mooi geodetisch ook
Neem hem maar mee!
Deze kolomloze
Aviodomekoepel
Multi-inzetbaar als
Kerk of moskee.
— Serge Helfrich en Peter Knipmeijer
http://on.fb.me/9QriDV
Lotgevallen en Strapatsen
Nu voor een habbekrats!
Binnen- en buitenschil
Mooi geodetisch ook
Neem hem maar mee!
Deze kolomloze
Aviodomekoepel
Multi-inzetbaar als
Kerk of moskee.
— Serge Helfrich en Peter Knipmeijer
http://on.fb.me/9QriDV
Morgen wordt het afgehaald, als er nog wat over is. Het is weer een af- en aanrijden van Poolse en Nederlandse bestelwagens. We gokten op een afhaaltijd van twee minuten voor een CRT-monitor. Te pessimistisch. Den Ollander had het ding al gesignaleerd voordat we bij het trottoir aankwamen. “Betaole? Betaole?” “Nee man, neem lekker mee.” Normalerwijze is bijna alles hier goedkoper. Vanavond is bijna alles gratis. Het is een feestavond.
Zo af en toe zoek ik op het Internet nog naar meningen over melk binnen het Nederlandse taalgebied. Daarbij stuit ik nu op de doctoraalscriptie van ene Grietje Keller over borstvoeding: Melk, macht en maatschappij.
Wanneer ik een wetenschappelijke publicatie lees, begin ik meestal met de samenvatting en de conclusie, zodat ik in ieder geval weet wat de strekking ervan is. Naar de samenvatting zoek ik nu vergeefs en de conclusie bevat weinig heldere gevolgtrekkingen. Als uitsmijter krijgen we de volgende zin voorgeschoteld: “Individuele vrouwen worden aangemoedigd borstvoeding te geven met verwijzing naar statistische gegevens die vooral betekenis hebben op nationaal niveau.” Mocht u hierdoor geïntrigeerd zijn, dan raad ik u aan de scriptie te lezen.
Er wordt niet voor of tegen borstvoeding betoogd. De strekking is dat het al dan niet geven van borstvoeding bepaald is door sociaal-maatschappelijke factoren. De sleutel tot de verhandeling is een oude bekende: de waarheid is nooit onbemiddeld. We bevinden ons hier binnen het nog altijd modieuze waarheidsrelativisme en rondom de waarheden rond borstvoeding en natuur versus cultuur. Aan de hand van Foucault wordt geïllustreerd hoe die waarheden binnen de samenleving tot stand zouden komen. Vervolgens wordt geschetst hoe ontwikkelingen in Nederland, zoals de eerste en tweede femistische golf, de opvatingen over bortsvoeding hebben bepaald of juist niet.
Bij het waarheidsrelativisme wil ik even stil blijven staan. Het is de sleutel tot dergelijke teksten en het vormt een plaag binnen de sociale wetenschappen. Daarbij hanteer ik het gegeneraliseerde begrip ‘waarheidsrelativisme’, zonder rekening te houden met alle perspectivistische, postmodernistische, poststructuralistische en sociaal-constructivistische varianten ervan.
In zijn huidige vorm gaat het waarheidsrelativisme terug op Nietzsche. Die beweert dat een idee nooit onafhankelijk is van degene die het idee heeft en wel omdat het idee een zeker belang dient. De werkelijkheid is daarentegen veranderlijk en door onze ideeën eraan op te leggen, wat we kennen noemen, doen we de werkelijkheid geweld aan. De voortdurende veranderlijkheid zal nooit kenbaar zijn en daarop loopt de wetenschap uiteindelijk stuk.
Dit roept onmiddellijk allerlei vragen op. Geldt dit voor zowel religieuze, morele als natuurwetenschappelijke waarheden? Kan het waarheidsrelativisme zelf wel waar zijn? Filosofische haarkloverijen, wat mij betreft.
Laten we het waarheidsrelativisme eerst eens bezien in de meest banale vorm: alle waarheid is afspraak. Ik heb waarheidsrelativisten gekend die volhouden dat 1 + 1 = 2 een sociale afspraak is. Dat kan onmogelijk zo zijn. Als ik één pen op mijn bureau leg en vervolgens nog één pen, dan liggen er twee pennen op mijn bureau. Is dit geen wagenwijd openstaande deur? Toch wel, maar de waarheidsrelativisten willen hem met alle geweld dicht hebben. Ze noemen dat: kritisch denken en het schijnbaar vanzelfsprekende niet zomaar aannemen. (“Kritische theorie” is de verzamelnaam voor al hun denkrichtingen.) Ondertussen wordt 1 + 1 nooit 3 of 698.
Wat wel een afspraak is, is hoe we onze waarheid noteren. We kunnen bijvoorbeeld I + I = II schrijven. Dan passen we de afspraken van de Romeinse getalnotatie toe. Voor moeilijkere sommen is dat een slecht idee en daarom hebben we afgesproken om getallen op z’n Arabisch te noteren. Hier zien we dus wél het belang van de keuze voor een idee, maar het betreft slechts een notatie. De onderliggende waarheid, die ik ook met twee pennen kan weergeven, blijft onveranderd.
Ook kunnen we afspreken (in theorie) om 1 + 1 = 3 te schrijven. 3 krijgt dan de betekenis van wat we voorheen als 2 schreven. Ook dan blijft de onderliggende waarheid uiteraard onveranderd. We moeten slechts wat praktische problemen rond de notatie zien op te lossen, zoals een nieuwe betekenis toekennen aan het symbool 2 en vooral wennen aan het idee dat we het vanaf nu allemaal anders gaan doen.
Minder apodictisch wordt het als we het over de waarheid van natuurwetten hebben, zoals Newtons hoofdwetten van de mechanica. We kunnen experimenteel vaststellen dat de verandering in impuls van een voorwerp gelijk is aan de kracht die erop inwerkt. Als de massa constant is, dan kunnen we afspreken deze tweede hoofdwet vereenvoudigd te noteren als F=ma, met a als de versnelling van het voorwerp.
Hoe “waar” een natuurwet is kunnen we inschatten door deze experimenteel te onderzoeken, dat wil zeggen te toetsen en pogen te weerleggen. In het geval van de hoofdwetten van Newton hebben we in de loop van de twintigste eeuw gezien dat ze niet helemaal waar kunnen zijn. Op kosmisch en subatomair niveau gaan ze niet altijd meer op en zijn er nieuwe theorieën nodig die de werkelijkheid beter benaderen, zoals de relativiteitstheorie en de kwantummechanica.
Toch hanteren we in onze alledaagse mechanica nog altijd de wetten van Newton, omdat ze op dat niveau adequaat zijn. Het zijn geen absolute, maar instrumentele waarheden waar een groot deel van onze technologie op gebaseerd is. Wat nu als we ze als sociaal-maatschappelijke constructies zien en ze op een andere manier pogen te definiëren – als we ze als afspraken behandelen? Dan lopen de motoren in onze auto’s vast, storten onze kantoorgebouwen in en komen onze vliegtuigen niet van de grond. In die zin is er niets relatiefs aan hun waarheid.
Nog lastiger wordt het met de waarheden die we niet kunnen tellen, berekenen of nameten, maar die we zelf benoemen: we nemen in de wereld een onderscheid waar tussen de verschijnselen en noemen noemen het ene vervolgens zus en het andere zo. Hoe absoluut kunnen de waarheden achter die benoemingen zijn? Dat verschilt sterk. IJzer wordt nooit hout, maar wat voor de een cultuur is, valt voor de ander onder natuur.
Als we eerlijk zijn geven we toe dat de waarheidsrelativisten hun pijlen meestal richten op dit soort maatschappelijke of “contingente” waarheden. Het risico van die benadering is dat de aandacht zich vooral richt op de sociaal-maatschappelijke factoren die de definities (van een begrip als “natuur” of “waanzin” of “vrouw”) zouden bepalen en niet op de weerbarstige aspecten van de werkelijkheid die onder zo’n definitie komen te vallen (de kracht der elementen is sterker dan onze definities, waanzin kan een cognitief defect zijn met een organische oorzaak en vrouwen hebben borsten en eierstokken). Dit nu, is precies wat er gebeurt in de doctoraalscriptie van Grietje Keller.
Allereerst wordt betoogd dat het begrip natuur bemiddeld is (als onderscheiden van cultuur of kunstmatigheid). Dat is natuurlijk zo. Neeltje Jans zien wij niet als natuur, maar de dam van een bever wel. We zouden de definitie van natuur eenvoudig dusdanig ver kunnen oprekken dat ook alle menselijke gedragingen eronder vallen. Waar halen we eigenlijk de arrogantie vandaan om dat niet te doen? Uit onze culturele erfenis als Kroon op Gods Schepping? Of zou het gewoon een onhandige definitie zijn? Natuurbehoud zou bijvoorbeeld een betekenisloos begrip worden. We zouden het Groene Hart eindelijk helemaal kunnen asfalteren zonder dat er natuur verloren gaat.
In het borstvoedingsverhaal zien we dat het onderscheid gemaakt kan worden tussen natuurlijke voeding, de borst, en kunstmatige voeding, de fles koemelk, maar dat het evengoed anders kan: de melk als natuur en de opvattingen over over borst en fles als cultuur. Die opvattingen zijn het geheel van aangeleerd gedrag over het zogen van baby’s. Is dat laatste onderscheid wel juist? Hoe we natuur ook definiëren, de mens heeft eerst een culturele ontwikkeling moeten doormaken, veeteler moeten worden om zijn nageslacht te kunnen zogen met koemelk. Alleen daarom al zoogt geen dier jongen met de melk van een ander dier. Koemelk is voor ons mensen altijd kunstmatig en moedermelk altijd natuurlijk (al smukken we de natuur met zoveel moederborstcultuur op als ons lief is).
Zo simpel is het volgens mij, maar Grietje Keller voert ons met Foucault mee langs natiestaten, nationale identiteiten, efficiënte en geïndustrialiseerde samenlevingen, medicalisaties van moeder en kind — machtsstructuren die bepalen wat natuurlijk en gezond voor ons is.
Die aanpak gaat voorbij aan de werkelijke verschilllen tussen koemelk en moedermelk. Koemelk zit vol lichaamsvreemde eiwitten, biedt geen enkele lichaamseigen antistof en kan daarom in loutere essentie niet zo gezond zijn voor een zuigeling als moedermelk. Juist daarom noemen we moedermelk natuurlijk. Een aanpak op de manier van Foucault gaat aan dit soort essenties voorbij. Dit zijn ook niet het soort waarheden waar het waarheidsrelativisme veel mee kan: het is de weerbarstige werkelijkheid van de natuur zelf.(*)
Voor de duidelijkheid wil ik stellen dat ik hier geen pleidooi houd voor moedermelk. Ik heb daar namelijk geen enkel belang bij (waarmee ik de waarheidsrelativisten vermoedelijk het zwaarste wapen uit handen neem). Wel pleit ik tegen het waarheidsrelativisme dat al dan niet bewust aan essenties voorbijgaat en in plaats daarvan in de periferie van ons kennen allerlei vermeend corrumperende machtsstructuren te lijf gaat die bepalen wat wij als waar zouden aannemen.
Tot slot vragen we ons af waar voor het waarheidsrelativisme nu eigenlijk de winst te behalen valt. Veelal vinden we het verschijnsel terug in sociaal bewogen, misschien mogen we zeggen ‘links’, emancipatoire en feministische kringen. Daar zit hem dan ook de kracht. Het waarheidsrelativisme biedt ten eerste maakbaarheid en ten tweede een legitimatie voor verzet:
* Als er geen absolute waarheden zijn, dan zijn ze tijdelijk en kunstmatig. Er is geen absolute werkelijkheid die ons waarheden afdwingt. Het leven en de maatschappij zijn maakbaar.
* Alles wat toch als waar geldt, is sociaal-maatschappelijk bepaald en komt voort uit ideeën die een belang dienen. Tegen die belangen kunnen we in verzet komen. Met waarheidsrelativisme voeren we onze vrijheidsstrijd, om het even tegen de borstklier, de man, het kapitaal, kerk of de wetenschap.
Kortom, als er een vorm van denken is die bij uitstek belangen dient, dan is het het waarheidsrelativisme zelf. Daarbij kunnen we nog aantekenen dat in het geval van de emancipatie van de borst, de koemelkmaffia danig in de kaart is gespeeld, waarbij Joris Driepinter zijn leugens probleemloos als waarheden kon verkopen – leugens waarin veel feministen al te graag blijven geloven. De kennis waarmee we ze ontmaskeren is voor hen immers relatief.
(*) Wat we bij Foucault zien is dat hij zelf de historische gegevens bij elkaar graait en opstapelt voor zijn eigen denkbouwwerk. Hoe kan ik als lezer nagaan in welke mate hij zelf zijn Grieken uitvindt ten bate van zijn hoogsteigen ethiek? Die truc zien we al bij Nietzsche: door zijn portrettering van de presocratici kan hij zijn grote boosdoener aanwijzen: Plato. Dat was de man die begon met het zoeken naar een absolute waarheid achter de veranderlijke verschijnselen. Daarmee begon ook de verabsolutering van de moraal, van Goed en Kwaad.
Vanwaar toch die Hoegaardenterreur in Nederland? Een jaar of twintig geleden was speciaal bier buitengewoon hip. Zo ook Hoegaarden. De nationale belangstelling voor bier taande later fors (het maaiveld waar beneden gebleven moet worden is immers bepaald door uilenzeik), maar Hoegaarden hield stand. Erger, de tegenwoordigheid ervan nam uiteindelijk alleen maar toe.
Gisteren bezocht ik mijn ouderlijk huis. Ik was uitgedroogd en ik snelde naar de koelkast. Die bleek tot mijn ontzetting gevuld met louter flesjes van die zure brol. Geen bier te bekennen. Ik voelde het bloed uit mijn hoofd en leden wegtrekken. Uit diepe ellende heb ik urenlang water en ginger ale gedronken. Het thuisfront was gevallen.
De hoogste cijfers op de lijst bij mijn bul waren voor filosofie. Filosofie I, filosofie II en een filosofiescriptie waarin een eigen vraagstelling werd uitgewerkt. Daarnaast ontdekte ik Schopenhauer en Nietzsche, die ik allebei erg grappig vond, maar die buiten het curriculum vielen. Van Stirner had ik toen nog nooit gehoord. Al met al kregen we als bèta-studenten heel wat filosofie voor onze kiezen en dan heb ik het niet eens over de wezenlijke metafysische vraagstukken die in de kroeg werden opgelost.
Waarom was ik er zo goed in? Ik hanteerde louter het fileermes in mijn behandeling van al die grote geesten. Een en al negativiteit was het. Blijkbaar werkte dat. De filosofieprofessor zei dat ik heel erg goed kon denken, maar gebood me er rekening mee te houden dat de meeste mensen dat nu eenmaal niet kunnen. Dat laatste kan ik overigens niet vaak genoeg herhalen, al ben ik het er in verschillende opzichten hartgrondig mee oneens. Het is een zwakte van me.
Als antifilosoof haalde ik denkend, afwegend en filerend mijn punten binnen. Onfilosofischer dan ik kon je nauwelijks zijn. Mijn filosofiecijfer was een judasloon.
Toch ben ik blij met die filosofische bagage. Zonder deze had ik dit inzicht nooit verworven. Welk inzicht? Misschien zie ik het helemaal verkeerd en is het bloederige karkas dat ik achterliet juist mijn eigen filosofie. In dat geval zou het de hoogste tijd kunnen zijn om een hoofdwerk te schrijven.
Welke gek is ooit op het idee gekomen om de Rotterdamse Erasmusbrug te vergelijken met een zwaan? Een zwaan straalt elegantie en autonomie uit, de Erasmusbrug disproportie en geknaktheid. Je zou kunnen denken aan de zwaan geschoten door Parzival, geveld door de zuivere naïviteit, maar dat is vast niet de bedoeling.
In Moyland werd ik gewezen op de doeken van een of andere Chinees, zwarte vlakken met allerlei rotzooi erdoorheen. Deze waren getiteld: Water. Op zo’n manier is de Erasmusbrug een zwaan, maar ik geloof niet dat de ontwerper het ding zelf ooit een zwaan genoemd heeft.
Toen de brug destijds na oplevering meteen begon te rammelen in de wind, zag ik dat als een soort existentiële noodkreet van de brug zelf: “Ik besta. Help!” Als een in de lucht gestoken gebroken bot straalt de brug gebrekkigheid uit en als een geknikte fallus lulligheid, of erger nog: gemankeerde lulligheid.
Maar, al zijn de rijstroken aan de smalle kant, iedereen vindt het wel een mooi ding, en dat is toch wat telt. De schepper kan zich met reden steeds weer beroepen op het beeldrecht dat op zijn gedrocht rust.
Steeds vaker gebeurt het, als ik een poging doe om mijn verstand te gebruiken en ergens iets zinnigs over te zeggen, dat ik het verwijt krijg dat ik mijn linkerhersenhelft te veel gebruik. Die opvatting komt uit de wereld van coaching en NLP, en is inmiddels bijna gemeengoed geworden in het kantoorleven van de kleinburger. Volgens NLP is creativiteit een functie van de rechterhersenhelft en rationeel denken een functie van de linker. Om creatief (“outside the box“) te denken zul je daarom je rechterhersenhelft moeten stimuleren met allerhande uit de lucht gegrepen technieken. Het gaat zo ver dat soms wordt beweerd dat de dominantie van de linkerhersenhelft bepalend was voor het verloop van de twintigste eeuw.
Het is niet louter een ongefundeerde opvatting, maar een regelrechte leugen: we weten dat het brein zo niet werkt. Taalfuncties zitten bij de meeste mensen voornamelijk links, maar ze kunnen evengoed rechts zitten, als een natuurlijke variatie of om schade aan de linkerkant te compenseren. Ruimtelijk-visuele functies zitten op vergelijkbare wijze vaker meer rechts dan links. Rationeel denken en creativiteit zijn complexe begrippen, en in ieder geval zijn beide hersenhelften erbij betrokken. Er is geen enkele verband tussen een vermeende hemisferische dominantie en de vermeende vaardigheden van een gezond persoon.
Waarom is dit relevant? Het gaat niet om zomaar wat charlatanerie in de marge waarmee de kleinburger zich onledig houdt, “inzicht” verwerft en “met zichzelf geconfronteerd wordt,” maar om een sektarisch gedachtegoed waarvan een belangrijk deel van de samenleving is doortrokken. Stel, u komt op voor een sollicitatiegesprek. Dat is iets van levensbelang. De hypotheek van de Vinexwoning moet betaald worden, het gezinnetje onderhouden en buiten die Toyota Prius kunt u eigenlijk ook niet. Zit u tegenover een manager of personeelsfunctionaris met een NLP-achtergrond, dan bent u aan de goden overgeleverd. Aan de hand van uw bewegingen (vooral die van uw ogen) zal beoordeeld worden welke “representatiesystemen” u gebruikt, welke hersenhelft bij u dominant is en in hoeverre dat allemaal aansluit bij de functie-eisen. (Omgekeerd kunt u er natuurlijk zelf uw voordeel mee doen, door NLP-sites af te struinen en na te gaan welke bekken u precies moet trekken om een goede kans te maken.)
Een aantal jaar heeft op het Internet de onderstaande animatie gecirculeerd, die we kennen als de spinning girl illusion. Deze werd nu gepresenteerd als een test om je hemisferische dominantie te bepalen. Draait het meisje linksom, dan domineert je linkerhersenhelft en ben je logisch, rationeel, praktisch, gericht op feiten en veiligheid, enzovoorts. Draait het meisje rechtsom, dan ben je een creatieve geest met visie, holistisch ingesteld en de hele reutemeteut. Ook vermeldt de test dat het meisje voor de meeste mensen linksom draait. Ergo, de coaches hebben nog veel missiewerk te verrichten.
Wat er werkelijk aan de hand is heeft niets met lateraliteit te maken. Het visueel systeem mist in het silhouet de derde dimensie, de depth cue, en forceert noodgedwongen een interpretatie van het waargenomene. Als u zich concentreert kunt u zelf de draairichting omkeren. (Voor NLP’ers moet dat het einde zijn: door concentratie zelf bepalen welk “representatiesysteem” domineert!)
Via neurologicablog kwamen we er nog een tegen: vind de man in de koffiebonen. Vindt u de man binnen drie seconden, dan is uw rechterhersenhelft buitengewoon ontwikkeld. Heeft u tussen drie seconden en een minuut nodig, dan is uw rechterhersenhelft normaal.
Uiteraard is dit geen gevalideerde test. Het is onmogelijk om op grond van één zoekplaatje iets te zeggen over iemands kwaliteiten, die sowieso weinig tot niets met de lateraliteit van het brein te maken hebben. Bovendien is het paradigma gammel: de proefpersoon heeft geen idee of hij naar een speld in een hooiberg of naar een patroon in de bonen moet zoeken.
Ik vond de man binnen luttele seconden en ik vermoed dat dat voor de meeste mensen geldt. Voor de NLP-volgelingen is dat mogelijk een aanwijzing dat ik helemaal klaar ben voor de holistische rijkdom van geest in het nieuwe tijdperk van inzicht en creativiteit.
Steeds vaker gebeurt het, als ik een poging doe om mijn verstand te gebruiken en ergens iets zinnigs over te zeggen, dat ik direct het verwijt krijg dat ik “rationaliseer.” Dat is enigszins verontrustend. Eeuwenlang hebben we ervoor gestreden om ons verstand vrijelijk te mogen gebruiken, de vruchten daarvan te plukken en waar mogelijk kennis te vermeerderen. Het lijkt er sterk op dat daar nu iets grondig mis mee is en dat we terug moeten naar de middeleeuwen.
Wat is rationalisering? Het begrip stamt uit de psychoanalyse. Daarin is het een afweermechanisme waarmee iemand gemaakte keuzes probeert te legitimeren. Iemand doet een miskoop, maar komt daarmee in het reine door er vermeend rationele argumenten bij te slepen. Bijvoorbeeld: iemand koopt een fles nep-absint voor 200 euro (zijn naam zou Hafid Bouazza kunnen zijn) en beredeneert dan dat hij voor dat geld wel het echte spul heeft, waaraan hij de ware absintervaring kan beleven. Ondertussen heeft hij slechts voor duur geld een fles op alcohol getrokken kruidenthee gekocht.
In de moderne psychologie kennen we dit als cognitieve dissonantiereductie. Veel ellende in het leven is terug te voeren op onjuiste keuzes en opvattingen, maar door voor jezelf die keuzes te rechtvaardigen als de beste onder de gegeven omstandigheden kom je ermee in het reine. De dissonantie tussen opvatting en werkelijkheid valt weg.
Daar gaat het echter volstrekt niet om bij het modieuze verwijt dat je rationaliseert. De term komt nu uit de wereld van coaching en NLP, en heeft weinig te maken met academische psychologie. Zover ik in de gauwigheid heb kunnen nagaan stamt de NLP-versie van rationalisering van de gezinstherapeute Virginia Satir. Rationalisering wil volgens haar zeggen dat je logische en redelijke gedachten laat prevaleren boven je gevoelens, boven wat je “hart” je ingeeft, om anderen te tonen hoe intelligent je bent. Op die manier wordt het begrip ingezet in de aanval tegen alles wat redelijk is.
Coaches hebben daar alle belang bij. Door de rede buitenspel te zetten beschermen ze hun eigen leer van dwalingen. Wie zijn verstand gebruikt doorziet de sofismen van de leer, wie zijn verstand gebruikt ziet de ijdelheid van de beoogde doelstellingen en wie zijn verstand gebruikt is minder ontvankelijk voor esoterie. Veel meer dan verkapte esoterie is het gedachtegoed van die coaches immers niet.
Gaan we terug naar het oorspronkelijke begrip rationalisering, dan zijn het de coaches zelf die rationaliseren: zij voeren redenen aan om hun onredelijke opvattingen te legitimeren, om naar uw hart en vooral naar hen te luisteren, in plaats van naar uw verstand. Doet u dat niet! Uw verstand is wat u voor heeft op uw mededieren. Gebruikt u het om uw mislukkingen onder ogen te zien en te redden wat er te redden valt!
Als kind werd mij voorgehouden dat met het opleidingsniveau het aantal mogelijkheden in het leven zou toenemen. Dat zouden dan voornamelijk beroepskeuzemogelijkheden zijn, neem ik aan. Ik herinner me nog goed hoe een onderwijzer op het bord een soort staafdiagram tekende, waarin de hoogte van de staven stond voor de mogelijkheden die een onderwijsniveau bood: een onaanzienlijk blokje voor de LTS, een fiere balk voor de HAVO, een toren voor het VWO.
Toegegeven, ik gebruik mijn academische graad nog steeds om deuren te openen, maar mijn ervaring was bijna exact omgekeerd aan het bovenstaande. Terwijl mijn opleidingsniveau toenam bleven de vrijheidsgraden jaar na jaar wegvallen uit mijn bestaan. De ene deur naar de andere werd dichtgesmeten. Toen ik aan de eindstreep kwam waren er geen mogelijkheden meer over. De deur naar het leraarschap stond nog op een kier en die trok ik ook maar dicht, want als er in al die jaren een ding echt duidelijk was geworden, dan was het wel dat ik totaal ongeschikt was voor het onderwijs.
Ik kon alleen nog mijn schouders ophalen en proberen om met wat mij aan levensenergie restte zelf een nieuw bestaan te ontwerpen. Dus dat heb ik maar gedaan.
“Het onderwijs hoort een nationale bevoegdheid te blijven, waarover de Europese Unie geen zeggenschap hoort te hebben. […] In Nederland maken we zelf uit hoe we ons onderwijs regelen.” Boodschappen met een dergelijke strekking hoor ik met enige regelmaat. Dit citaat komt uit het verkiezingsprogramma van de SP.
De meeste hoogopgeleide Nederlanders die ik ken, van mijn leeftijd of jonger, zijn niet in staat om een regelmatig werkwoord in hun eigen taal te vervoegen. Aan de zuidgrens neemt het aantal Nederlanders dat kun kinderen naar een Belgische school stuurt nog altijd toe. De Nederlandse grensarbeiders in Duitsland sturen hun kinderen naar Duitse scholen. Ik heb de stof van het Abitur bestudeerd, ben onder de indruk van de breedte en de diepte ervan en beken dat ik met het VWO-onderwijs dat ik heb genoten schamel bedeeld ben. Nederlandse artsen en ingenieurs komen in Duitsland moeilijk aan de bak omdat ze ondergekwaliceerd zijn naar Duitse maatstaven. Dat belemmert de economische ontwikkeling van Nederlands-Duitse Euregio’s (Nederlands argument: die Duitsers erkennen onze diploma’s niet). Uitzonderingen worden gemaakt voor Nederlandse medisch specialisten, bij personeelstekorten in de gezondheidszorg.
Ik weet eerlijk gezegd niets van onderwijs, dus ik kan me er moeilijk een gedegen mening over vormen, maar op de een of andere manier voelt dat Nederlandse “handen af van ons onderwijs” toch oncomfortabel aan.